Postkoloniale academici praten antisemitisch geweld goed

16 november 2023Leestijd: 7 minuten
Sit-in hoofdgebouw UVA situatie Gaza

Progressieve academici die de terreur van Hamas in Israël vergoelijken, redeneren vanuit een perfide vorm van postkolonialisme. Deze denkschool is toe aan reparatie, schrijft socioloog Eric C. Hendriks op EW Podium.

Postkolonialisme, een denkschool binnen de geesteswetenschappen, is in opspraak. Een column in Der Spiegel beschuldigt ‘postkoloniale studies’ ervan ‘haat tegen Israël intellectueel te veredelen’. De Süddeutsche: ‘Postkoloniaal links is in de strijd tegen Israël solidair met autocraten, moordenaars en kwakzalvers.’ Een essay in The Atlantic draagt de titel: ‘Het dekoloniseringsvertoog is gevaarlijk en foutief.’

De kritiek komt niet uit de lucht vallen, want postkolonialisme toonde zich de afgelopen weken van zijn lelijkste kant. Direct na de terreuraanslag van Hamas op 7 oktober bestookten postkoloniale intellectuelen het publieke debat met petities en statements. Deze vroegen niet alleen aandacht voor Palestijns lijden, maar plakten ook een simplistisch kolonisator-gekoloniseerde-schema over de complexe geschiedenis van het Israëlisch-Palestijnse conflict.

Ze verklaarden Israël illegitiem en, per implicatie, vogelvrij. Het terroristische geweld van Hamas zou moeten worden begrepen als dekoloniserend verzet. En dat alles werd ons voorgeschoteld tegen de achtergrond van misschien wel de ergste heropleving van antisemitisme in West-Europa sinds de Tweede Wereldoorlog.

Oproep tot Israël-boycot aan de UvA

De Lage Landen bleven niet gespaard, met postkoloniale petities uit Amsterdam en Gent. Een open brief aan de UvA-gemeenschap, die een week na de aanslag online kwam, is digitaal ondertekend door 1.200 studenten en promovendi aan de Universiteit van Amsterdam. De brief roept op tot meer postkoloniale kritiek en boycots van Israël. Zijn opstellers, UvA-promovendi Eleri Connick en Safae el Khannoussi, storen zich aan de vermeende terughoudendheid ‘van degenen die zichzelf dekoloniale theoretici noemen’. Het moet assertiever, zo betogen ze.

De brief verzoekt de UvA om haar masterprogramma Holocaust and genocide studies te schrappen, omdat ‘het medeplichtig is aan het zwijgen over de zich ontvouwende genocide op de Palestijnen’. Wat een aantijgingen. Pardon, geschiedeniscolleges over de Holocaust zouden een probleem zijn?

Die absurde suggestie is extra zorgwekkend, gezien eerdere signalen van een antisemitismeprobleem in delen van de UvA-gemeenschap. Joodse en Israëlische studenten voelen zich geïntimideerd door een ‘sterk anti-Israël-sentiment en een impliciete oproep tot geweld’, zo berichtte universiteitsblad Folia al in – let op – juli. Dat was nog voordat de sfeer met het uitbreken van de Gaza-oorlog pas echt bergafwaarts ging. Een Joods gezin verliet onder gejoel een diploma-uitreiking.

Maar het meest omineus is wat de brief niet zegt. Nergens wordt de gerichte aanslag van Hamas op burgers expliciet genoemd, terwijl die een week voor publicatie plaatsvond. In plaats daarvan heet het: ‘Dekolonisatie is geen metafoor’, wat doet denken aan Mao’s bekende slogan ‘Revolutie is geen dineetje’. Geweld hoort erbij, is de suggestie.

‘Dekolonisatie is geen metafoor’, zeggen ze ook in Gent

Dezelfde grimmige spreuk – dekolonisatie is geen metafoor – ontsiert het statement van het Departement Conflictstudies van de Universiteit Gent, dat drie dagen na de aanslag verscheen en door 2.600 internationale academici is ondertekend, onder wie 327 hoogleraren. Het Gentse statement was een nog explicietere geweldsapologie: ‘Verklaringen die nu het geweld van Hamas veroordelen, vertonen selectieve blindheid.’ Eén van de initiatiefnemers is de in postkolonialisme gespecialiseerde docent Koen Bogaert. Hij vroeg nog op 7 oktober, luttele uren na het bloedbad op het Nova-muziekfestival, in een publieke Facebook-post: ‘Wie zijn wij om te oordelen hoe verzet er moet uitzien?’

Duidelijk. Vanuit een bepaald postkolonialisme kún je uitkomen op een plat tweedelingsdenken, in dit geval: wit, koloniaal Israël versus Palestijns verzet. Dat filtert alle complexiteit uit het Israëlisch-Palestijnse conflict, zoals de religieuze dimensie en dat veel Joden als vluchteling en niet als ‘machtige kolonist’ naar Israël kwamen. Eenmaal aangekomen bij een simplistische morele tweedeling, zijn perverse geweldsrechtvaardigingen dichtbij.

Schaf postkolonialisme niet af, repareer het

Moeten zulke exercities vanuit het onderwijsbudget belastinggeld ontvangen? Nee, maar dit dummypostkolonialisme is, behalve onethisch, een verloochening van de kritische potentie die de denkschool heeft. Postkolonialisme moet niet de prullenbak in, het moet zijn kritisch potentieel waarmaken.

Wat is postkolonialisme of had het moeten zijn? Een denkschool die kritisch én zelfkritisch nadenkt over het historisch doorwerken van imperia en koloniale machtsstructuren, óók in het eigen conceptuele instrumentarium. Je probeert de concepten waarmee je de wereld duidt, te betrekken in de machtsanalyse. Je wilt niet vanuit machtige westerse tradities over niet-westerse geluiden heen tetteren, maar zoveel mogelijk van die grotere, heterogene wereld kunnen horen.

Blijf zoeken naar de beweegredenen van de subalterns

Deze twee kritische pijlers – zelfreflectieve machtsanalyse en de zoektocht naar niet-westerse duidingen – komen goed naar voren in Kan de subaltern spreken? (1988) van de Indiase literatuurwetenschapster Gayatri Spivak. Dit essay geldt als een postkoloniale oertekst. Het constateert dat marginale groepen buiten de westerse wereld zo monddood kunnen zijn, dat ze geen duidingen overbrengen. Deze zogeheten subalterns (of: onderdrukten) hebben geen eigen stem. Er wordt alleen óver hen gesproken.

Een voorbeeld zijn de Indiase weduwes die tot in de negentiende eeuw, als onderdeel van het sati-ritueel, levend werden verbrand op de begrafenis van hun echtgenoot. Over de sati werd geopinieerd door Britse critici en mannelijke Indiase traditionalisten, maar er zijn geen bronnen overgeleverd waarin de vrouwen die het ondergingen aan het woord komen.

In andere publicaties besprak Spivak vrouwelijke zelfmoordterroristen, zoals degene die de voormalig Indiase premier Rajiv Gandhi opblies in 1991. Wat wilde zij – niet de militante Tamil-organisatie die haar dresseerde, maar zijzelf – daarmee zeggen? Boem, en weg was ze. ‘Hun boodschap zal nooit worden gehoord.’

Postkolonialisten hebben geen geduld voor filosofische fijnproeverij

Subalterns verkwijnen stilletjes, plegen zelfmoord of richten gruweldaden aan, maar ze verbaliseren geen ideeën – of in elk geval niet in een frequentie die wordt opgepikt door de westerse intellectuelen en inheemse elites die hun gedrag duiden. De subjectiviteit van de subaltern blijft verborgen voor objectiverende duidingen: ze is ‘onherstelbaar heterogeen’. Toch hebben intellectuelen de bijna paradoxale opgave om te blijven zoeken naar die ontoegankelijke subaltern-subjectiviteiten.

Voor dit soort filosofische fijnproeverij hebben veel mensen die zich met postkolonialisme affiliëren geen geduld. Ze sympathiseren simpelweg met de underdog in een nationale bevrijdingsstrijd – zonder afstand te houden van krachten die, in Spivaks woorden, ‘reactionair’ zijn. Mede daarom distantieerde Spivak zich in haar latere werk van postkolonialisme. Ze pleit nu voor een ‘archipelisch wereldeilandbewustzijn’: een heterogeen samenzijn zonder betekenis aardend vasteland.

Westerse progressieven steunen Hamas en Hezbollah

De UvA-brief kiest dogmatisch een kant, en begrijpt dát als de toepassing van de theorie. ‘Door Palestina te steunen, zie je dat dekolonialiteit van theorie naar praktijk gaat.’ Jonge postkoloniale theoretici aan de UvA denken precies te weten wat hun underdog wil zeggen en deze te kunnen vertegenwoordigen via een open brief. ‘Wij bondgenoten voor Palestina’ behoren ‘de bredere Amsterdamse gemeenschap te scholen over Palestijnen’. Weg is de tragische zoektocht naar subaltern-subjectiviteiten die stemloos zijn en daarmee onvertegenwoordigbaar.

Zodoende tetteren ook postkolonialisten met dominante westerse codes over niet- of antiwesterse geluiden. Neem de Amerikaanse theoreticus Judith Butler, hoogleraar aan Berkeley, die ‘mondiaal links’ in 2006 opriep om Hamas en Hezbollah te omarmen als ‘progressief’. Progressief? Wie het Handvest van Hamas erop naslaat, stuit op jihadisme, De Protocollen van de wijzen van Sion en vijf aansporingen om Joden te doden. Butler begroef dit vanuit een Amerikaanse elite-universiteit onder een geprojecteerd westers progressivisme.

Wat wilde Hamas zeggen met de verminking van Shani Louk?

Een handvest heeft nog een rationaliserend karakter. Hamas krijgt pas echt iets subalterns in zijn meest bizarre geweldsdaden. Neem de moord op de Duits-Israëlische Shani Louk (22), die door Hamas op het Nova-dansfeest werd ontvoerd en met wiens lichaam later naakt (met afgedekt hoofd) door Gaza werd geparadeerd achterop een pick-uptruck.

Onlangs is een deel van haar schedel gevonden. Het blijkt dat de ontvoerders onderweg haar schedel in stukken hebben geslagen, waarna ze haar dode lichaam met half hoofd naar Gaza versleepten. Waarom, in vredesnaam? Wat wilden ze dáármee zeggen? Die vraag is niet te beantwoorden. Hun daad is letterlijk onbegrijpelijk en daarmee stemloos. Geen van de daders zal de verfijning hebben om zijn daad ooit uit te leggen in een autobiografie.

Wel kunnen westerse academici of Palestijnse politici aan het rationaliseren slaan door de aanslag in zijn algemeenheid in de context te plaatsen van Palestijns verzet. Maar daarmee verbergen ze de onbegrijpelijkheid van individuele geweldsdaden, die in geen enkel logisch verband staan met de Palestijnse zaak. Ze dienen de vrijheid van het Palestijnse volk niet en waren ook geen poging daartoe. Het ware motief achter Louks moordversleping ligt in een duistere geweldspraktijk – in een kwaad dat buiten het zicht blijft van elke politieke en sociaalwetenschappelijke rationaliteit.

De scheidslijnen tussen dominanten en gedomineerden zijn fluïde

Deze ‘heterogeniteit’ (letterlijk: zijn andersoortige oorsprong, buiten de rede) van bizar geweld kun je vanuit postkolonialisme analyseren zónder iets goed te praten. Daarvoor zijn de kritische pijlers van de denkschool cruciaal.

Om te beginnen kun je nooit op een onderdrukkers-onderdrukten-goedpraatschema uitkomen als je machtsanalyse serieus neemt. Machtsdynamieken zijn veel complexer dan zo’n tweedeling. Zoals Spivak al beschreef in haar essay, zijn de scheidslijnen tussen dominerende en gedomineerde groepen ambivalent en machtsverhoudingen fluctuerend en lokaal gesitueerd.

Er zijn geen vaste verhoudingen tussen Joden en Arabieren en tussen Israëliërs en Palestijnen. Dat Palestijnse gezinnen in Gaza gevangen zitten in de menselijke schilden van Hamas en op de Westelijke Jordaanoever worden belaagd door gewapend Israëlisch kolonistentuig, geeft geen macht aan individuele Joodse studenten in Europa, die behoren tot een piepkleine en opnieuw bedreigde minderheid. Sowieso mag je een individu nooit reduceren tot een verlengstuk van ‘de macht’. Machtig is ook zeker niet hoe Joodse studenten in Europa zich voelen op dit moment.

Het terugdringen van antisemitisme heeft in Nederland en Europa de hoogste prioriteit. Dit botst niet met kritische reflecties op een heterogene, machtsongelijke wereld: van werkelijk kritisch denken is nog nooit iemand antisemiet of terreurapologeet geworden.