Bouwen, bouwen, bouwen, maar het lukt niet

De huizenprijzen stijgen weer licht, maar de bouw van nieuwe huizen blijft achter. Markt en overheid moeten samenwerken om huizen te bouwen, anders lukt het niet, betoogt Theo van Vugt.

Het klinkt als goed nieuws: de huizenprijzen zijn in juli met 0,5 procent gestegen ten opzichte van een maand eerder. Dit is de tweede maand op een rij dat de prijzen van koophuizen weer wat stijgen. Huiseigenaren halen opgelucht adem: ze blijven zitten met veel geld in stenen. Daarmee lijkt een einde te zijn gekomen aan de prijsdalingen van de afgelopen maanden.

Hoogleraar Peter Boelhouwer van de TU Delft spreekt al van stabilisatie van de markt. De hypotheekrente stijgt ook niet meer zo hard en veel lonen zijn wel gestegen. Maar de problemen rond de huizenbouw blijven groot, want uit de meest recente cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Kadaster blijkt dat in juli 14.925 huizen verkocht zijn, en dat is ruim 9 procent minder dan een jaar eerder. In de eerste zeven maanden van dit jaar zijn bijna 100.000 huizen verkocht, ruim 7 procent minder dan in dezelfde periode 2022.

Niemand gelooft nog dat we 900.000 huizen gaan bouwen

Er wordt nog altijd veel te weinig gebouwd. Voor een groot deel is dat te wijten aan het beleid van woonminister Hugo de Jonge van het CDA. In de bouwwereld krijgt hij credits voor zijn enthousiasme en de plannen die hij in razend tempo lanceert, maar niet alles heeft een positief effect.

Zo is er niemand meer in de bouwwereld die gelooft dat het doel van 900.000 huizen in de jaren tot 2030 gehaald wordt. De redenen zijn helder: er zijn te weinig locaties, de prijzen van bouwmateriaal zijn torenhoog, vakkrachten zijn schaars en beleggers haakten af en wilden niet meer investeren in nieuwbouw. De Jonge wilde dat er meer goedkopere huizen worden gebouwd en dat zet het rendement van beleggers onder druk. Projectontwikkelaars die met het geld van beleggers willen bouwen, klagen nu steen en been.