Deze tijd van polarisatie en oorlog smeekt juist om gematigde stemmen

30 april 2024Leestijd: 5 minuten
Pieter Waterdrinker. Foto: Julia Lisnyak

Scheepmaker nam lezers in zijn columns mee in de krochten van Amsterdam, naar Paradiso en het Américain, en noemde de namen van Mulisch, Hermans en de beide (Van het) Reves alsof het niets was, schrijft Pieter Waterdrinker.

Een tijdje geleden las ik bij toeval de shortlist voor de Nico Scheepmaker Beker voor het jaar 2024. De bokaal voor het beste sportboek. De genomineerde titels, alsook de vijf potentiële laureaten, zeiden me helaas niets. Ik schaam me diep.

Nimmer in mijn leven las ik een sportpagina. Evenmin heb ik zelf over sport geschreven, met één uitzondering. Toen Dick Advocaat in 2007 trainer werd van Zenit Sint-Petersburg, vroeg het weekblad Vrij Nederland mij de man te portretteren. Ik was bloednerveus. Het was koud, de stad was grijs. De Haagse voetbalgeneraal wist dat ik zou komen, maar had weinig zin in een gesprek. ‘Ik eigenlijk ook niet,’ bekende ik. ‘Ik weet niets van voetbal, het interesseert me ook niet.’

Het lot was me gunstig gezind. In de poepchique kleedkamers, waar de Russische voetbalgoden op afroep veel te knappe blondines in doktersjas konden bestellen om zich te laten masseren, ontglipte mij na een training dat mijn oom Jaap goed bevriend was geweest met Rinus Michels.

‘O ja?’ De ogen van Advocaat glommen. Ik wist niet dat Michels zijn held was. ‘Ja, ze gingen vaak stappen. Daarbij werd het soms zo laat, dat ze de melk opdronken die de melkboer al voor de deur had gezet. Dat heeft mijn oma me vaak verteld.’ Het ijs was gebroken, het werd nog best een aardig stuk.

Louter geassocieerd met sport

Als sportonverschillige wringt het bij mij nogal dat Nico Scheepmaker 34 jaar na zijn dood nog louter wordt geassocieerd met sport. Of er iets van je overblijft na je dood, heb je niet voor het zeggen. Ook niet wát er van je overblijft. Het beste is het natuurlijk om op te gaan in de natuur, in grassen, in vlinders, in verre verschieten van theoretische nakomelingen in het vierde of elfde millennium.

Nico Scheepmaker en sport? Ik weet dat van de naar schatting twaalf miljoen woorden die hij als columnist bij elkaar schreef veel gingen over sport. Vooral over voetbal. Johan Cruijff. Maar als tiener, levend in een zekere intellectuele duisternis, is mij dat goeddeels ontgaan. Want zijn schrijven omvatte zoveel meer: het hele menselijke bedrijf.

In het café aan de Hollandse kust waar ik opgroeide, lag De Telegraaf. Op een Perzisch kleedje. Als ik uit school kwam, waren er al zo veel vingers overheen gegaan, was het papier besmeurd met koffievlekken, sigarettenas en reeds de eerste druppels bier, dat ik het vod maar liet ­liggen. Maar thuis hadden we ook het Haarlems Dagblad, met daarin elke dag Scheepmakers rubriek ‘Trijfel’. Ik had het lezen bijzonder laat ontdekt, koesterde een vage wens zelf schrijver te worden. Maar hoe? Scheepmaker nam me in zijn columns mee in de krochten van Amsterdam, naar Paradiso, het Américain, noemde de namen van Mulisch, Hermans en de beide (Van het) Reves alsof het niets was.

Internet was er nog niet. Je wist eigenlijk niks. Toen ik vernam dat Scheepmaker niet alleen columnist was, dichter, maar tevens Russisch had gestudeerd en de roman ­Dokter Zjivago van Boris Pasternak in het Nederlands had vertaald, kon ik dat amper vatten. Een dag voordat ik zeventien werd, trad hij op in de bibliotheek in Zandvoort. Ik was de hele dag bloednerveus. Ook toen al. Het was voor het eerst dat ik een levende scribent zou zien. Iemand die dat wat hij vandaag schreef morgen reeds in de krant gedrukt zag. Even onbegrijpelijk als magisch!

Scheepmaker bleek een onderhoudend en vermakelijk causeur. Als in een roman van Dostojevski verhaalde hij hoe hij kort ervoor in Moskou was geweest, hoofdstad van de Sovjet-Unie. Samen met ene Alexander Münninghoff had hij daar een dissidente schrijver bezocht en hevige problemen gekregen met de KGB. ‘Goddank was Münninghoff erbij, want die spreekt zoveel beter Russisch dan ik!’ Dat Alexander op een dag mijn allerbeste vriend zou worden, hoe kon ik dat voorzien?

Ik mis Nico Scheepmaker

Scheepmaker stierf in 1990, zestig jaar oud. De val van de Berlijnse Muur maakte hij nog net mee. Het einde van de Sovjet-Unie, de periode van hoop en wederom van verval daarna helaas niet. Vaak hoor je in bepaalde kringen: leefde Karel van het Reve nog maar. We missen zijn woorden, zijn erudiete inzichten over de oorlog in Oekraïne. Ik mis hem eveneens, maar zeker ook Nico Scheepmaker.

Na de legendarische documentaires van Godfried Bomans vanuit Rome, bij zijn broer in het klooster en uit ‘het beloofde land’ Israël, verschenen er in ons land lange tijd vrijwel nooit schrijvers op tv. Behalve het reeds genoemde trio Mulisch, Hermans en Reve. Misschien dat er in de Hilversumse archieven meer ligt, maar op internet kom je van Scheepmaker bijna geen levend beeld tegen. Een rommelige flits van een interview met Koos Postema uit 1985, waarin hij vertelt over zijn werk als redacteur van het befaamde tv-programma Mies en scène van Mies Bouwman.

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

We zien een middelbare man met keurig gekamd grijs haar, een nette bril, visgraatjasje. Wat naast zijn bescheidenheid opvalt, is vooral zijn toon. Het ironisch-nuchtere van Karel van het Reve klinkt in elke zin door. Maar vooral het altijd betrokkene, het beschaafde, het humane, zoals in zijn overgeleverde werk.

Deze tijd smeekt om gematigde stemmen

In de zucht naar de clickbait geven columnisten, die doorgaans nauwelijks zelf door het bestaan zijn aangeraakt, zich over aan schelden, aan defameren, aan het cynisch op de persoon spelen, aan afkatten. In de illusie de illustere fakkeldragers te zijn van illustere doden als de ­beroepsquerulanten Jan Blokker, Hugo Brandt Corstius en het vergeten Telegraaf-icoon Leo Derksen.

De paradox is dat deze tijd van polarisatie en oorlog juist smeekt om humane, gematigde stemmen. Het liefst met humor. Stemmen als die van Nico Scheepmaker. Vooral als hij het eens niet had over die vermaledijde sport.