Ons politieke stelsel is niet democratisch maar aristocratisch

13 mei 2019Leestijd: 13 minuten
Veel partijleiders komt het niet slecht uit dat hun Kamerleden geen eigen staf hebben. Foto: ANP.

Het politieke stelsel in Nederland is helemaal niet zo democratisch als we denken, betoogt Max van Duijn. Het heeft hoogstens enkele democratische elementen.

In de tragedie De smekende moeders van Euripides, verschijnt er op een gegeven moment een afgezant uit Thebe ten tonele. ‘Wie is van dit land tiran?’ vroeg deze toen hij in Athene aankwam. Als antwoord kreeg de gezant te horen dat Athene niet door één man, maar door het volk wordt geregeerd. De Thebaan reageert met ongeloof. Hoe kan de meute, opgezweept door demagogen, nu een staat besturen?

En de diplomaat uit Thebe was zeker niet de enige met scepsis. In de Oudheid waren liefhebbers van democratie dun gezaaid. Onder de filosofen en intellectuelen kon de Atheense staatsvorm op weinig sympathie rekenen. Velen vonden het maar een raar gedrocht. Een van de meest fervente tegenstanders was Socrates. Regeren is volgens deze filosoof een ‘kunde’. En als dat het geval is, kunnen alleen specialisten het beheersen en er met gezag over spreken. Net zoals een leek zijn mond moet houden als timmerlieden praten over scheepsbouw – omdat hij er geen verstand van heeft – dan kan het toch niet zo zijn dat bij het bestuur van de polis iedereen kan opstaan en meepraten? Macht hoort gebaseerd te zijn op kennis. En dat is niet voor iedereen weg gelegd.

Lokaal politicus Max van Duijn (1999) is  publicist en student geschiedenis en politicologie in Leiden. Zijn onderzoek naar rechts-populisme werd in 2017 genomineerd voor het wetenschapscongres van de Universiteit Leiden.

 

Ingezonden opinieartikelen worden geselecteerd door de redactie, maar vertegenwoordigen niet noodzakelijkerwijs het standpunt van Elsevier Weekblad.

Toch waren er enkele tegendraadse verdedigers van de democratie. Een van de filosofische voorvechters was Protagoras. Hij vond dat in tegenstelling tot technische zaken –  zoals de scheepsbouw – bij politiek beraad iedereen woordvoerder kan zijn. Want dan zijn rechtsgevoel en gezond verstand aan de orde. Politiek is in beginsel geen technocratische zaak. Het gaat erom in welk land we willen leven, wat de rol van de staat zou moeten zijn. Dit zijn morele vragen. Protagoras gaat ervan uit dat de deskundigheid om hierover te oordelen in gelijke mate over alle mensen verdeeld was. En daarom kan niemand beweren dat hij beter in staat is, of meer recht heeft dan een ander, om wetten te maken.

Democratie vanuit Atheense ogen

Protagoras zei dus dat mensen gelijk zijn, in politieke zin. En dat ideaal is het fundament voor de democratie. Het is ook de reden dat de Atheense democratie werkte met loting. Een Athener zou daarom ‘verbijsterd zijn over wat wij voor democratie laten doorgaan,’ schrijft historicus Anton van Hooff in zijn boek Athene. Zo zouden bijvoorbeeld politieke partijen in ongenade zijn gevallen. Groepsvorming vond men immers maar verdacht. In de Atheense democratie waren er geen partijen, je werd geacht als individu een keuze te maken. Partijen brachten alleen maar onenigheid. Die gedachte van verdeeldheid zit zelfs in het woord besloten. Zo is partij afgeleid van het Latijnse pars, een deel.

Ten tweede ons idee van verkiezingen. Hoe kan een burger voor vier jaar lang zich door iemand anders laten representeren, zonder daarin te kunnen bijsturen? Het enige wat je kunt doen, is na die vier jaar iemand anders sturen, in de (ijdele) hoop dat die wel doet wat beloofd is. Nog meer bevreemdend in dat licht is grondwetsartikel 67 lid 3. Dat stelt dat leden van het parlement stemmen ‘zonder last’. Als de achterban het ene wil, maar in jouw ogen de andere optie het landsbelang het beste dient, dan moet je voor dat laatste stemmen. ‘Bij het uitbrengen van hun stem in de Staten-Generaal is hun eigen inzicht doorslaggevend en niet dat van degenen die hen gekozen hebben,’ vat emeritus hoogleraar Frank Ankersmit samen.

Machteloosheid kenschetst de kiezer. Helemaal zonder machtsmiddelen als referenda wordt de burger voor een voldongen feit gesteld. Wie is er nu soeverein? Het volk of de volksvertegenwoordiging? Theoretisch beslist het parlement uit naam van het volk – daaraan ontleent het ook zijn legitimiteit – maar de praktijk blijkt weerbarstiger. ‘Feit blijft dat het volk alleen maar de baas is op de dag van de verkiezingen,’ concludeert Ankersmit.

Is dat systeem een democratie?

Nee, niet volgens de klassieke opvatting. Dan is ons stelsel op zijn best een gemengde staatsvorm met enige democratische elementen. Toch denken we dat we democraten in hart en nieren zijn. Dat komt vooral doordat we sinds de achttiende eeuw een andere betekenis hebben gegeven aan het woord ‘democratie’. Tot tweehonderd jaar geleden bleven we trouw aan de klassieke opvatting. Die opvatting is echter in de vergetelheid geraakt en uit ons denken verdrongen. Het vereist dus wel het een en ander om ons er wat bij voor te stellen. Want wat hield die opvatting dan in? Waarom zou een Athener ons politiek stelsel met verbijstering gadeslaan?

Verkiezingen zijn niet democratisch

Aristoteles stelde een befaamde typologie op van staatsvormen. Hij maakte daarbij onderscheid tussen wie er regeerden – de enkeling, weinigen of de velen – en een onderscheid tussen het algemeen en het particuliere belang. Montesquieu herhaalde in De l’esprit des lois uit 1748 datgene wat Aristoteles twee millennia eerder al had omschreven: ‘Kiezen door loting hoort bij de aard van de democratie, gericht kiezen hoort bij de aard van de aristocratie.’ In andere woorden: verkiezingen zijn geen methode om tot democratisch bestuur te komen. Loting is democratisch. Verkiezingen daarentegen zijn aristocratisch.

Als iedereen immers gelijk is in politieke zin, dan moet iedereen ook dezelfde kans krijgen om te besturen. En dat is hoe loting werkt. Bij verkiezingen daarentegen kiezen we de mensen die naar ons idee onze standpunten het beste kunnen verdedigen. En een regering van de besten, dat noemen we in het Grieks een aristocratie.

Dat het mechanisme van verkiezingen aristocratisch is, kunnen we ook aflezen uit de praktijk. Verkiezingen selecteren ‘de besten’ uit de samenleving. Zo was in 2015 maar liefst 96 procent van de Tweede Kamerleden hoogopgeleid. En ook de politici die het dichtst bij de ‘gewone man’ zouden moeten staan, namelijk raadsleden, vormen geen goede afspiegeling van de bevolking. In Gouda bijvoorbeeld, verdienen ze bijna het dubbele, hebben ze bijna allemaal een koophuis, en is 90 procent hoogopgeleid. Uit onderzoek van Nieuwsuur bleek dat Gouda geen uitzondering is. Gemeenteraden zijn sterk hoogopgeleid en welvarend. Dat is het mechanisme achter verkiezingen: ze rekruteren een bepaalde elite. Dan maakt het in die zin niet uit dat je het algemeen kiesrecht hebt ingevoerd. Het achterliggende mechanisme blijft hetzelfde.

In deze context valt de krachtterm ‘nepparlement’ op zijn plaats. Politicologen Armen Hakhverdian en Wouter Schakel schreven onder die titel een boek. Je kunt immers terecht stellen dat het niet uitmaakt dat politici geen goede afspiegeling vormen van de bevolking. Je kiest immers toch iemand op basis van ideeën? Maar de twee politicologen laten zien dat dit voor opleidingsniveau bijvoorbeeld niet opgaat. De ondervertegenwoordiging van laagopgeleiden zorgt ook voor minder inhoudelijke representatie. Dat verklaart ook dat laagopgeleiden minder vertrouwen hebben en zich minder herkennen in de politiek. Afspiegeling doet er dus wel zeker toe.

Meer achtergrond bij dit verhaal: Aanpakken, die ineffectieve Eerste Kamer

De mythe van verkiezingen

Verkiezingen zijn dus een aristocratische methode. Recent nog brak cultuurhistoricus David Van Reybrouck een lans met zijn boek Tegen verkiezingen om dit duidelijk te maken. Hij bepleitte een herwaardering van loting. Van Reybrouck is zeker niet de enige met deze boodschap. ‘De representatieve democratie is helemaal geen democratie, maar een selectieve aristocratie,’ benadrukte de eerder genoemde Ankersmit. Immers, zoals Rousseau al opmerkte, is het de volksvertegenwoordiger en niet de kiezer die het laatste woord heeft. Representatieve democratie is eigenlijk een contradictio in terminis. Volgens Rousseau kan soevereiniteit niet worden gerepresenteerd, omdat ze bestaat uit de algemene wil. Afgevaardigden van het volk zijn om die reden slechts zaakwaarnemers die niet vrijelijk kunnen beslissen. Daarom kun je gekozen bestuurders onmogelijk verzoenen met democratie.

Vrijwel alle politieke theoretici aan het eind van de achttiende eeuw die conceptuele precisie op prijs stelden, waren het met Rousseau’s analyse eens. En zo is het nog steeds. De belangrijkste hedendaagse theoretici van de democratie zoals Hannah Arendt, Sheldon Wolin, Benjamin Barber, John Dunn en Bernard Manin erkennen ruiterlijk het aristocratisch karakter van ons politieke systeem.

– Uit Alle dagen slaaf, behalve op verkiezingsdag, De Groene Amsterdammer

Maar hoe komt het dan dat we in ons denken, verkiezingen hebben gelijkgesteld met democratie? Waarom vinden we onszelf dan allemaal democraten als we aristocratische elementen als verkiezingen vol vuur verdedigen? In andere woorden: sinds wanneer kijken we vanuit een heel andere mindset naar verkiezingen?

Het denken verandert

De Canadese politicoloog Francis Dupuis-Déri betoogde dat de grondleggers van de revoluties in Amerika en Frankrijk het woord ‘democratie’ zichtbaar meden. De term verwees naar de onrust die zou opsteken als de armen macht zouden krijgen. Democratie had een negatieve bijklank en stond voor chaos, turbulentie en twisten. Daarnaast waren de hervormers ideologisch gemotiveerd: ze wilden het gewone volk helemaal niet verheffen. Velen waren namelijk grootgrondbezitter, jurist of reder. Ze hadden economisch een gunstige positie, betaalden veel belasting, en wilden daarom ook politieke macht. Voor henzelf. Wie weet wat er met hun bezit zou gebeuren als ook de massa mocht meedoen. Bovendien, wilden hun hervormingen slagen, dan was het voor de nieuwe burgerij van belang om de oude landadel mee te krijgen. Anders konden die stokken in de wielen steken.

De Franse en Amerikaanse revoluties waren dus niet uit op het vestigen van democratie. Ze wilden de erfelijke aristocratie afschaffen om haar te vervangen voor een gekozen aristocratie. De nieuwe burgerij nam de teugels over, in naam van het volk. ‘Haar legitimiteit ontleende ze niet langer aan God, grond of geboorte, maar aan een ander aristocratisch overblijfsel: verkiezingen,’ schrijft Van Reybrouck.

De Franse revolutionair Jean-Paul Marat zag met lede ogen toe hoe de volksopstand aristocratischer werd. ‘Wat zullen we bereikt hebben,’ zei hij, ‘als we eerst de aristocratie van de nobelen vernietigen om haar vervolgens te vervangen voor een aristocratie van de rijken?’

Democratie is kennelijk toch de beste staatsvorm, concludeerde Philip van Tijn eerder

Het fundament voor de macht

Zo werd loting vergeten en verloren we ons geloof in de klassieke opvatting van democratie. Natuurlijk waren er praktische argumenten die loting in de weg stonden. Zo had loting een negatieve bijklank gekregen door de militaire dienst. Rekruten werden door loting geworven, en dat maakte het systeem gehaat. Daarnaast was de schaal van staten te groot geworden, ontbrak het aan bevolkingsregisters en ervaring met het gebruik van loting. Maar veel van die bezwaren golden in zekere mate ook voor middeleeuwse Italiaanse stadstaten, zoals Venetië, of het klassieke Athene. Die laatste metropool had naar schatting een kwart miljoen inwoners. Ter vergelijking: Nederland had rond 1800 ongeveer twee miljoen inwoners. David Van Reybrouck concludeert dan ook dat praktische bezwaren niet afdoende zijn. Bovendien blijft staan dat er een andere manier van denken over verkiezingen zijn intrede deed. De intellectuele bovenkamer speelde een dusdanige rol dat we de mogelijkheid van loting zelfs vergaten. Verkiezingen werden opeens democratisch. En dat wordt vandaag de dag bij maatschappijleer er nog steeds in gestampt.

Wat is nu het probleem dat verkiezingen oorspronkelijk aristocratisch zijn? We hebben toch grondrechten, een welvarend land en een sterke verzorgingsstaat? Hebben we nu niet veel meer rechten dan in het oude Athene, waar vrouwen, buitenlanders en slaven overigens niet eens mee mochten doen? Daar zit iets in. Maar toch is er verschil.

Het principe waarop macht is gebaseerd in een aristocratie, is kunde. Bij een democratie is macht gefundeerd op volkssoevereiniteit. Als iemand tegen referenda pleit met het argument dat mensen niet genoeg informatie hebben, niet bekwaam zijn, of hun gevolgen niet goed kunnen overzien – dan is diens argumentatie in wezen anti-democratisch van aard. Daarnaast, als kiezers al niet in staat zijn om bij één onderwerp zich uit te spreken, waarom mogen ze dan wel bij verkiezingen stemmen als er tal van onderwerpen op de agenda staan? Natuurlijk is het een legitiem standpunt om tegen referenda te zijn. Ik wil daar geen normatief oordeel over vellen. Het punt is dat er een andere opvatting aan ten grondslag ligt waarop macht moet zijn gebaseerd. Namelijk een aristocratische opvatting: kennis als toegangssleutel tot macht.

Oligarchisering van de macht

Een voorbeeld als referenda laat de waterscheiding in ons denken goed zien. De vraag waarop macht zou moeten zijn gefundeerd, doet ertoe. Toch moeten we ons er wel terdege van bewust zijn dat ‘democratie’ en ‘aristocratie’ ideaaltypes zijn. Het is niet het een of het ander, maar het is eerder een schaal met een groot grijs gebied. Ik gebruik dit onderscheid ook niet normatief, in de zin dat meer democratie te allen tijde beter is. Nederland is een gemengd stelsel, waarin het aristocratische element domineert. En dat gemengde stelsel wil ik behouden. Maar het democratische element moet wel sterker. Al was het maar omdat ons politieke systeem min of meer een eeuw onveranderd is gebleven.

Het cruciale inzicht is hier dat alle dingen in deze wereld, en dus ook regeringsvormen, onderworpen zijn aan veroudering en slijtage. En we weten ook al sinds de dagen van Polybius wat dat in concreto betekent voor regeringsvormen. Namelijk dat zoals de monarchie ertoe neigt om te degenereren tot despotisme en de democratie neigt naar de regering van de straat, de aristocratie een aangeboren neiging heeft te ontaarden in een egoïstische en zelfzuchtige oligarchie.

– Uit Alle dagen slaaf, behalve op verkiezingsdag, De Groene Amsterdammer

In zijn afscheidsrede als hoogleraar ging Frank Ankersmit in op de oligarchisering die zich aan het voltrekken is. Ankersmit wees op het vervagen van de grenzen tussen het publieke en private domein. Denk aan toezichthouders, zelfstandige bestuursorganen en regionale samenwerkingen. Bevoegdheden worden op afstand geplaatst, en zo buiten de democratische controle getrokken. Er ontstaat op die wijze steeds meer een onoverzichtelijk niemandsland waarbij slechts weinigen de paadjes door het moeras kennen. En ten tweede managers die steeds meer macht naar zich  toe trekken. Een proces dat overigens al in 1947 door de Amerikaanse politicoloog James Burnham werd voorzien, en waardoor de democratie, alhoewel ze formeel zou blijven bestaan, in feite steeds meer zou worden uitgehold. Denk hierbij aan fusies en het optuigen van grote bestuurlijke conglomeraten. De afstand van burgers tot de macht wordt zo steeds groter, waarbij mensen steeds minder greep over hun eigen leven krijgen.

Artikel gaat verder onder de video:

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

Een nieuwe politieke cultuur

Ten derde verschoof het accent van formuleren van de volkswil, naar uitvoering daarvan. Politieke partijen spelen daarin een centrale rol. Na de verzuiling werden de banden met kranten en vakbonden doorgesneden en veranderden partijen van karakter. Hoogleraar politicologie Ruud Koole zag dat partijen hun tentakels terug trokken uit de samenleving, minder leden kregen, en zich juist sterker gingen wortelen binnenin de macht. Hij noemde dit de ‘opkomst van de moderne kaderpartij’. De politicologen Katz en Mair stelden dat staat en partij steeds meer vervlochten raakten, en partijen dichter naar elkaar toe schoven. Politiek werd meer en meer gedepolitiseerd en als technocratisch vraagstuk gepresenteerd. Dit is de cartel party theory.

Al in de jaren zestig waarschuwde Lijphart – wellicht de meest befaamde politicoloog van Nederlandse bodem – dat als de verzuiling zou worden doorbroken, de politieke cultuur moest veranderen. Nederland was in de verzuiling een vreemde eend in de bijt. Er was sterke verdeeldheid onder de massa, maar dat leidde niet zoals Noord-Ierland tot een instabiele situatie. En de vraag was hoe dat mogelijk was. Lijphart formuleerde daarop zijn these dat zolang de elites van de zuilen samen bleven werken, de stabiliteit gewaarborgd was. Maar als de verzuiling zou worden doorbroken, en de massa homogener wordt, dan zal een ander model nodig zijn waarin elites met elkaar concurreren. Indien die verandering van politieke cultuur wordt nagelaten, dan zal het gebrek aan oppositie zichtbaar worden en leiden tot instabiliteit en verzet. Nederland zou dan een ‘karteldemocratie’ worden.

En dat is wat er is gebeurt. In de ogen van kiezers zijn partijen te veel op elkaar gaan lijken. Met name de jaren negentig waren het hoogtepunt van de karteldemocratie. De Twentse politicoloog Jacques Thomassen zag dit als voedingsbodem voor de revolte die Fortuyn teweeg zou brengen. Thomassen was niet de enige met kritiek. De historicus Oerlemans stelde al in 1990 dat Nederland verworden was tot een ‘carrièreoligarchie’ en dat we ‘afgezien van wat politiek kleingoed ter linker- en ter rechterzijde, en van de vriendelijke triangel van D66, in feite te maken hebben met een eenpartijstelsel.’ Dit sloeg in als een bom. Er werden zelfs Kamervragen gesteld over het artikel.

Herwaardering van het klassieke denken

Terwijl de samenleving veranderde, bleef het politiek bestel onbuigzaam. En de kiezers straften dat af. De drie traditionele partijen PvdA, VVD en CDA, krijgen al een aantal decennia gezamenlijk steeds minder zetels. Nieuwe roergangers verschijnen ten tonele. Pim Fortuyn bracht een aardverschuiving teweeg. Ook Marijnissen en Wilders presenteerden een alternatief voor teleurgestelde kiezers. Momenteel zien we een vlucht naar de flanken, naar GroenLinks en Forum voor Democratie, en dat de traditionele drie daar niet goed mee om kunnen gaan. Voor veel kiezers hebben ze geen verhaal meer, is hun profiel onzichtbaar geworden. De oude machtspartijen zitten op een dood spoor, maar lijken niet bij machte bij te sturen.

Er is dus wel degelijk wat aan de hand in Nederland. Het sluimert, komt soms tot uitbarsting, maar is veel vaker onderhuids aanwezig. Je kan jezelf een spiegel voorhouden. In de woorden van EenVandaag: hoe komt het dat we rijk en gelukkig zijn, maar wel pessimistisch over de toekomst? Waarom denkt slechts 14 procent van de Nederlanders dat hun kinderen het beter gaan krijgen? Waar komt die onvrede vandaan?

Het gaat uiteindelijk ook om onzekerheid over de welvaart, het leven dat mensen leiden: kunnen ze dat de komende jaren blijven doen? Veel mensen ervaren dat dat niet in hun eigen handen ligt voor hun gevoel hebben ze weinig controle over hun eigen leven en welvaart. Dat ze niet op alles grip hebben, is nog een ding, maar de controle ligt in handen van instanties die ze niet vertrouwen: de overheid, of Europa.

– Uit Waarom we rijk en gelukkig zijn, maar pessimistisch over de toekomstEenVandaag

Machteloosheid teistert ons. En dan helpt ons huidige politieke bestel niet. We moeten daarom de vlucht naar voren kiezen. Laten we nadenken over hoe we Nederland democratischer kunnen maken. Eens in de vier jaar een stemkeuze maken, zonder stok achter de deur, zonder invloed op het beleid – dat gaat in een tijd met internet en een mondige,  hoogopgeleide bevolking niet meer samen. Al decennialang is er de roep om méér democratie. Om de politiek open te breken. En ideeën zijn er genoeg. We kunnen de senaat door loting samenstellen, zoals ik eerder bepleitte. Het bindend referendum invoeren. Of bijvoorbeeld de gekozen burgemeester mogelijk maken.

In december publiceerde de staatscommissie parlementair stelsel haar bevindingen. Je moet het dak repareren als de zon schijnt, als het regent ben je te laat. Daarom pleit de staatscommissie voor verregaande hervormingen zoals het correctief bindend referendum en een gekozen informateur. Jarenlang hebben geleerden zich het hoofd gebroken over de stand van het Nederlandse politieke bestel. Laat dit dan ook het begin zijn van een breed gevoerd publiek debat hoe we onze politiek kunnen vernieuwen. Hoe betrekken we iedereen bij de politiek? Wat kunnen we doen tegen cynisme en politiek wantrouwen?

En hoe maken we Nederland democratischer?