Rekenkamer kan 70% overheidsuitgaven niet controleren

03 december 2017Leestijd: 2 minuten
President van de Algemene Rekenkamer Arno Visser. Foto: ANP

Bij slechts 30 procent van de overheidsuitgaven kan de Algemene Rekenkamer controleren waaraan ze zijn besteed. Dat zegt Arno Visser, president van de Rekenkamer, zondag in het programma Buitenhof.

Volgens Visser is het op deze manier vooral moeilijk om te controleren wat het effect is van de bestedingen. Als voorbeeld noemt hij de uitgaven in het onderwijs.

‘Vijf jaar geleden is afgesproken dat er 1,2 miljard extra naar de professionalisering van leraren gaat. We hebben onderzocht wat daarmee is gebeurd, maar belangrijker, of het effect heeft gehad. Dan komen we erachter dat men dat niet weet. En dat we ook niet weten of die 1,2 miljard wel aan de professionalisering van leraren is besteed, of aan andere dingen in het onderwijs,’ zegt Visser. ‘Dan kom je er meestal achter dat die vraag ook nooit meer is te beantwoorden.’ In totaal int de overheid elk jaar 300 miljard aan belastingen.

Lees hier het uitgebreide interview met Arno Visser dat verscheen in Elsevier Weekblad: 

‘De overheid is al 30 jaar aan het reorganiseren’

Duidelijkheid over wie verantwoordelijk is

De president noemt drie oplossingen voor de problematiek. Allereerst moet het volgens hem duidelijker worden wie verantwoordelijk is voor welke regeling. ‘Het blijft hangen tussen het rijk, de minister van Sociale zaken en een gemeente die iets moet doen aan de verbetering van de werkgelegenheid. Dat moet veel duidelijker, zodat je als burger weet wie je moet aanspreken.’

Daarnaast pleit hij voor het gebruik van moderne technologie. ‘Ik heb het niet over nieuwe ICT-systemen waarbij je opnieuw moet organiseren. Ik heb het over bestaande technologieën beter gebruiken. Er is veel informatie, maar die wordt onvoldoende gedeeld. Met behulp van moderne technologie kun je veel meer met elkaar delen en burgerparticipanten beter betrekken.’

388 omschrijvingen voor ‘zwerfjongere’

Volgens hem moet er dan wel meer eenduidigheid komen bij definities die gebruikt worden in die systemen. Zo stuitte hij bij een onderzoek naar zwerfjongeren op 388 verschillende omschrijvingen.

‘Op het moment dat iedereen zelf bepaalt wat de definitie is van bijvoorbeeld een oudere werkloze, kan niemand zich met elkaar vergelijken en kun je niet van elkaar leren. Doe je dat wel, dan kun je technologie gebruiken, hoef je niet nieuwe protocollen in te voeren en kun je op een veel betere manier kijken of je waar voor je geld krijgt.’