Ingezonden opinie: Verscholen armoede? Vergeet de middeninkomens niet

28 juli 2023Leestijd: 8 minuten
Minister Carola Schouten (ChristenUnie, rechts) is verantwoordelijk voor de bestrijding van armoede. Foto: ANP

De Commissie sociaal minimum vergeet de verscholen armoede bij middeninkomens, betogen belastingadviseur Henk Bluemink en econometrist Wouter Keller in een ingezonden stuk.

Henk Bluemink (1953) is accountant en belastingadviseur bij Bluemink BV en doet veel onderzoek naar de marginale belastingdruk. Wouter J. Keller (1948) is ondernemer en emeritus hoogleraar en werkte onder meer bij het Centraal ­Bureau voor de Statistiek (CBS) als ­directeur Onderzoek en lid van de raad van bestuur.

Op 30 juni verscheen op verzoek van Kamerlid Pieter Omtzigt het rapport van de Commissie sociaal minimum over het armoedebeleid. De Commissie beveelt aan het minimumloon en de bijstand met 5 tot 10 procent te verhogen, maar vergeet de verscholen armoede bij de middeninkomens. Wij gingen op zoek naar deze situaties onder het huidige bestaansminimum.

Uitgangspunten bij de berekeningen

Wij hanteren het huidige bijstandsniveau naar gezinstype (peildatum: 1 juli 2023) als de armoedegrens, net zoals de Commissie dat deed. Aangezien alleen lage inkomens in aanmerking komen voor een sociale huurwoning, gaan we uit van het vrij besteedbaar inkomen na betaling van huur. Tevens corrigeren we voor de ouderbijdrage studiefinanciering voor kinderen, die vanaf het komende studiejaar minder beurs ontvangen naarmate het inkomen van de ouders stijgt.

Wij beperken ons hier tot alleenstaanden en eenverdieners. Tweeverdieners zijn netto vaak veel beter af, doordat zij twee keer van de heffingskortingen profiteren.

Ook kijken we naar gezinnen met een uitkering rond 50.000 euro per jaar bruto (dus ruim boven modaal), met een studerend kind en een woning met middenhuur. Die situatie doet zich bijvoorbeeld voor als de kostwinner arbeidsongeschikt is geworden.

Uit onze analyse blijkt dat het vrij besteedbaar inkomen voor deze gezinnen tot liefst 12.000 euro onder het bijstandsniveau kan liggen, nog niet op de helft van het bestaansminimum. Opvallend: deze gezinnen zijn met een uitkering rond het minimumloon beter af dan bij een uitkering van 50.000 euro per jaar (pakweg twee keer zo hoog).

Ook werkende eenverdieners met studerende kinderen en een huis in de middenhuursector komen jaarlijks liefst 6.000 euro te kort ten opzichte van bijstand. Ook bij hen kan dus forse armoede bestaan.

Drie effecten

De door ons gesignaleerde armoede bij de genoemde middeninkomens is het gevolg van drie effecten. Ten eerste nemen de vele inkomensafhankelijke toeslagen en heffingskortingen af bij een hoger bruto-inkomen en geldt de arbeidskorting niet voor uitkeringen. Ten tweede is middenhuur vele keren duurder dan een sociale huurwoning met huurtoeslag. En ten derde kost de eigen bijdrage voor een studerende kind voor hogere inkomen duizenden euro’s extra per jaar.

Deze laatste effecten (meer huur en minder beurs) gelden tevens precies in de inkomensklassen waar de marginale druk zonder deze effecten al maximaal is. Het gevolg is dat deze gezinnen vaak een marginale druk boven de 100 procent kennen en bij een hoger bruto-inkomen dus netto erop áchteruit gaan.

Alleenstaande werkenden niet de klos

De grafiek hieronder vergelijkt de netto besteedbare inkomens van alleenstaanden in verschillende situaties met de netto besteedbare inkomens van bijstandsgerechtigden.

Tekst gaat hieronder verder

De werkende alleenstaanden met of zonder jonge kinderen (in de grafiek respectievelijk de gele en grijze lijn) zitten netto ruim boven bijstandsniveau. Wel valt op dat in het traject van 30.000 tot 50.000 euro het nettoverschil met de bijstand ongeveer gelijk blijft voor het gezin met kinderen. Bij 50.000 euro bruto-inkomen per jaar is het verschil in netto besteedbaar inkomen nog steeds maar circa 6.000 euro per jaar, oftewel 500 euro per maand. Meer werken loont dus amper.

Een belangrijke oorzaak is dat het recht op een sociale huurwoning (hier 679 euro per maand) voor alleenstaanden abrupt stopt bij 44.000 euro bruto-inkomen per jaar. Wie meer verdient, is aangewezen op de middenhuur, hier gesteld op 1.100 euro per maand voor alleenstaanden.

Dat leidt tot een plotselinge daling van het vrij besteedbaar inkomen (na aftrek van huur) van circa 5.000 euro per jaar. Dat doet, naast meer belastingen en minder toeslagen, weer een deel van de stijging tussen 30.000 en 50.000 euro bruto-inkomen teniet.

Door de huidige schaarste aan sociale huurwoningen, kan deze situatie ook gelden voor veel mensen onder de grens van 44.000 euro bruto per jaar.

Situatie voor gezinnen met een uitkering

We keken ook naar alleenstaanden met kinderen van zeventien en negentien jaar die een uitkering ontvangen, met en zonder de zogeheten inhouding bijdrage voor de zorgverzekeringswet (in de grafiek aangeduid als ‘ZVW-premie’). Bij een WW-uitkering houdt de uitkeringsinstantie deze ZVW-premie in, bij een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering moet de belastingplichtige zelf premie afdragen.

Voor de twee oudere kinderen van zeventien en negentien jaar nemen we aan dat de oudste studiefinanciering krijgt, waarbij de alleenstaande ouder afhankelijk van het bruto inkomen meer of minder zelf moet bijdragen. Want ook de nieuwe studiefinanciering is wat betreft de hoogte van de studiebeurs sterk afhankelijk van het inkomen.

We zien dat ook deze alleenstaanden onder bijstandsniveau kunnen komen. Die inkomensafhankelijke bijdrage studiefinanciering heeft een grote invloed.

Invloed van inkomensafhankelijke studiefinanciering

De politiek koos voor een afbouw van de studiefinanciering voor één kind in het traject tussen 36.000 en 54.000 euro. Bij 50.000 euro bruto-inkomen bedraagt de ouderbijdrage al 3.800 euro en dat zorgt in het genoemde inkomenstraject voor een heel hoge marginale druk. Netto blijft weinig over van dat extra bruto-inkomen.

Dat heeft mede tot gevolg dat alleenstaanden met uitkeringen waar de eigen bijdrage voor de zorgverzekeringswet wordt ingehouden, ruim onder het sociaal minimum komen, zoals de groene lijn in de grafiek hierboven aangeeft. Dit verschil kan op jaarbasis oplopen tot ruim 4.000 euro onder bijstandsniveau.

Eenverdieners houden weinig over

De hoge marginale druk voor de werkende eenverdiener (dus met een niet-werkende partner) is algemeen bekend. Maar als we hier ook uitgaan van een huis met middenhuur (hier gesteld op 1.300 euro per maand) en studerende kinderen van zeventien en negentien jaar, dan worden de uitkomsten bizar.

De werkende eenverdiener met 56.000 euro bruto-inkomen heeft in deze situatie ruim 6.000 euro minder netto besteedbaar inkomen dan in de bijstand, zoals uit de grijze lijn in onderstaande grafiek blijkt.

Tekst gaat hieronder verder

Stel dat je meent dat een werkende eenverdiener met een brutoloon van meer dan modaal, netto 1.000 euro per maand meer mag overhouden dan iemand met een bijstandsuitkering. Dan moet diegene in deze situatie maar liefst 90.000 bruto verdienen om dat te realiseren.

Eenverdieners met uitkering

Bij de eenverdieners met een uitkering (voor bijvoorbeeld invaliditeit of alimentatie) is, doordat ze geen arbeidskorting hebben, de situatie nog erger – zeker als ook de bijdrage voor de zorgverzekeringswet wordt ingehouden. Zoals uit de blauwe lijn in de grafiek blijkt, kan zo’n eenverdiener met 56.000 euro bruto-uitkering op de helft van het bijstandsniveau uitkomen (12.000 euro onder de bijstand). Om netto op bijstandsniveau uit te komen, moet de uitkering (met inhouding voor de zorgverzekeringwet) of alimentatie 75.000 euro per jaar zijn .

Gelet op het voorgaande, is het geen verrassing dat alle eenverdieners met een uitkering (ruim) onder bijstandsniveau zitten. Dit alles wordt veroorzaakt door de combinatie van minder toeslagen, geen arbeidskorting, steil oplopende eigen bijdrage studiefinanciering en geen recht op een sociale huurwoning vanaf een bruto-inkomen van 48.600 euro per jaar. Deze factoren hebben samen een veel grotere invloed op het besteedbaar inkomen dan de belastingen.

Zelfstandigen en minimumloon

Ook keken we naar de positie van het ondernemersgezin, bestaande uit twee ouders en twee kinderen. De ene partner werkt niet, de andere heeft een inkomen als zelfstandige (zzp’er) bestaande uit een brutowinst van 50.000 euro per jaar, met recht op de fiscale ondernemersfaciliteiten.

We vergelijken het besteedbaar inkomen met dat van alleenstaanden en eenverdieners met een salaris of een uitkering. Ook betrekken we de studiefinanciering voor één van de twee oudere kinderen erbij.

Tekst gaat hieronder verder

We zien hier dat, in tegenstelling tot onze eerdere scenario’s, de zzp’er met 50.000 euro winst bijna 10.000 euro bóven bijstandsniveau uitkomt. Terwijl de alleenstaande met 50.000 euro uitkering en de eenverdieners met minstens 50.000 euro brutoloon of -uitkering ruim onder bijstandsniveau zitten.

De eenverdiener met een uitkering van 50.000 euro (dus 25 procent boven het modaal inkomen) is verreweg het slechtste uit. Die zit netto liefst ruim 13.000 euro onder bijstandsniveau, dus op minder dan 50 procent van het bestaansminimum.

Bij een bruto-inkomen van 50.000 euro kan in dezelfde situatie het netto bedrag onder aan de streep dus 23.000 euro verschillen: inkomen uit winst levert veel meer op dan inkomen uit een uitkering.

Oorzaak van deze grote verschillen is dat de zzp’er door fiscale ondernemingsfaciliteiten zoals de mkb-winstvrijstelling en de zelfstandigenaftrek veel minder belasting betaalt. Bovendien ontstaat door het lagere belastbare inkomen ook het recht op een sociale huurwoning en huurtoeslag.

Tevens is het kindgebonden budget maximaal en is de ouderbijdrage voor het studerende kind slechts 900 euro, 2.900 euro lager dan in de andere situaties.

Uit de tabel blijkt ook dat het gezin van de eenverdiener met een minimumloon (wettelijk minimumloon, 26.000 euro bruto per jaar) netto 600 euro per jaar minder te besteden heeft dan het gezin in de bijstand. Maar die gezinnen houden wel 5.600 euro meer besteedbaar inkomen per jaar over dan de eenverdiener met een brutoloon van 50.000 euro per jaar.

Conclusie

Uit onze analyse blijkt ten eerste dat er boven modaal inkomen veel verscholen armoede is. Bij werkenden en bij mensen met een uitkering. Een belangrijke oorzaak, is de harde grens om in aanmerking te komen voor een sociale huurgrens, naast hogere belastingen, minder studiefinanciering en afnemende toeslagen.

Ten tweede blijkt dat de éénverdieners in bijna alle door ons onderzochte gevallen netto minder overhouden bij een hoger bruto inkomen. Anders gezegd: er is sprake van een zeer hoge marginale druk (zelfs boven de 100 procent) op het traject van 30.000 tot 56.000 euro bruto.

‘Werken moet lonen’ is het credo van de politiek, maar dat geldt dus niet voor de door ons onderzochte gevallen. Er is veel werk aan de winkel voor de politiek. En als de bijstand netto ook nog (conform de wens van de Commissie) met circa 2.000 euro wordt verhoogd, dan hebben de werkenden nóg meer brutosalaris nodig.

De inkomensafhankelijke studiefinanciering is, boven op de toeslagen en de sociale huurgrens, de druppel die de emmer doet overlopen wat betreft het marginaal tarief. Dit is duidelijk één inkomensafhankelijke regeling te veel. De ouderlijke bijdrage stijgt vanaf een inkomen van 36.000 euro, totdat bij circa 54.000 euro het maximum is bereikt.

Uit de marginale tabel eenverdieners 2023 blijkt dat juist in dit inkomensgebied het marginale tarief zonder effect van de inkomensafhankelijke beurs (en socialehuurwoninggrens) al vaak 80 procent of hoger is. Het moge duidelijk zijn dat je niet alles inkomensafhankelijk kunt maken.

Wij hopen dat de Commissie in haar vervolgrapportage ook onze bevindingen zal meenemen en zich niet alleen zal richten op de sociale minima. De echte armoede zit verscholen bij middeninkomens. Maar misschien wel de belangrijkste conclusie is dat ons belasting- en toeslagensysteem onhoudbaar is geworden.