Hoe de (foto)journalistiek in 43 jaar ingrijpend veranderde

12 juli 2017Leestijd: 4 minuten
Sake van Delden nam na ruim 43 jaar afscheid van Elsevier Weekblad

Sake van Delden was ruim 43 jaar in dienst als beeldredacteur bij Elsevier Weekblad. Deze maand nam hij afscheid. Hij zag de (foto)journalistiek ingrijpend veranderen. Zijn verhaal:

Tussen het afscheid en mijn eerste werkdag is er veel veranderd. Heel veel. Er bestaat een fotoalbum uit 1955. Tien jaar Bonaventura en Elsevier’s weekblad, de krant. Op die foto’s staan collega’s uit die tijd. Wat vooral opvalt, zijn de werkplek en de middelen om te kunnen functioneren. Naast een bureau zien we een schrijfblok met pen, een typemachine en – heel belangrijk – een telefoon van zwart bakeliet met draaischijf en tot slot de asbak.

Toen ik in 1973 begon, was er eigenlijk niet zo heel veel veranderd. Ook een bureau, een telefoon, nu van lichtgroen (twee kleuren groen) kunststof met een extra functie: een wit knopje rechtsonder om iemand te kunnen doorverbinden (geen voicemail of nummerherkenning). Verder een schrijfblok en de onvermijdelijke asbak, want praktisch iedereen rookte.

Dat was het. Daarmee moest je het doen.

Luchtpost was regelrechte ramp

De huidige computer en internet met e-mail en Google, Wikipedia en de mobiele telefoon: het bestond simpelweg niet. Maar goed, als je niet beter weet, lijkt het allemaal nog heel wat. We hadden wel driemaal per dag postbezorging en dat werkte niet eens slecht. Dat was maar goed ook, want de meeste foto’s werden nog per post bezorgd. Koeriersdiensten bestonden ook nog niet. Daarom werd er veel geïmproviseerd, vooral op het laatste moment. Als er echt haast bij was, brachten de fotografen de foto’s zelf of we stuurden een taxi.

Vanuit het buitenland ging dat ook met luchtpost of via air freight. Dat laatste was een regelrechte ramp, omdat die pakketjes altijd wél op Schiphol aankwamen, maar daarna nog bij de douane moesten worden ingeklaard. De douane werkte nooit mee. Als je zei dat er haast bij was, gingen ze eerder langzamer lopen dan sneller. Heel raar en onbegrijpelijk was dat.

Ook maakten we wel gebruik van passagiers vanuit het buitenland. Die kwamen per trein of vliegtuig naar Nederland en namen dan filmpjes voor ons mee.

Loopjongens

Die wachtte ik dan op of ik kreeg een telefoonnummer waarop die mensen in Nederland te bereiken waren. Soms leidde dat tot rare taferelen omdat de passagier was geland op Schiphol, maar in bijvoorbeeld Groningen woonde.  Dus moesten die films toch weer uit Groningen komen. Ook bestond er nog de treinbrief. De fotograaf gaf dan in een willekeurige plaats in Nederland foto’s in een speciale envelop af aan de conducteur.

Ik wist dan hoe laat de trein op Amsterdam CS moest aan komen. Gelukkig werkten we in de Spuistraat, dus dat was goed te doen. We hadden ook een aantal loopjongens in dienst die de hele dag met kopij tussen de redactie en de zetterij liepen. Die waren soms wel bereid om even naar het station te lopen. Wel bleek dat de treinpost geen waterdicht systeem was.

Ook had de KLM een speciale dienst voor de pers. Je kon via de company mail foto’s of films meegeven. Die moesten dan worden aangeboden bij een KLM-kantoor ter plaatse en dat moest van tevoren via een meneer op Schiphol bij het betreffende kantoor zijn aangemeld. Dat werkte prima, ondanks beperkingen zoals de openingstijden van het kantoor en de vliegtijden. Soms kon je het wel afgeven, maar werd er die dag niet gevlogen.

Boodschappendienst

Later kwamen de koeriersdiensten – eerst nationaal, later internationaal. Dat was (heel) kostbaar, maar bijna altijd betrouwbaar. Om de bereikbaarheid van de fotoredactie te optimaliseren, gebruikte we ook de zogeheten boodschappendienst, zodat wij altijd beschikbaar waren voor de redactie en zo de voor ons de (toen ook al) broodnodige informatie snel kon worden gedeeld. Die dienst zat in Amsterdam met telefoonnummer 020-123456. Het bleek geen al te groot succes omdat de meeste redacteuren het nummer maar niet konden onthouden…

Pas rond de eeuwwisseling werden de computer en internet gemeengoed. Tussen de jaren tachtig en die eeuwwisseling veranderde er wel het een en ander. Er kwamen antwoordapparaten, semafoons zodat je een fotograaf kon oppiepen. De fax was een werkelijke revolutie. Je kon een briefje faxen naar een ver buitenland en negen van de tien keer had je de volgende dag gewoon een antwoord. Op die manier kon je ‘snel’ informatie uitwisselen. De autotelefoon kwam (die zat eerst nog vast in de auto) en langzaamaan de mobiele telefoon. Dat was toen nog geen smartphone.

Beelden gescand door vakmensen

Ik geloof dat wij in 2000 de eerste digitale foto’s uit de database van het ANP konden halen. Dat waren toen nog gedigitaliseerde negatieven of dia’s of bestaande foto’s. De kwaliteit was ronduit slecht. Slechte kleuren en een te lage resolutie. Dat gold ook voor de eerste digitale foto’s van fotografen. Die moesten eerst nog een film ontwikkelen en die vervolgens digitaliseren. Via een eenvoudige, goedkope, scanner.

Daarvoor werden beelden gescand door vakmensen. De eerste digitale camera die uit de samenwerking tussen Nikon en Kodak ontstond, was peperduur (50.000 gulden) en had een opslagcapaciteit van niks en die opslag, de externe harde schijf, zat in een apart kastje dat met een kabel met de camera was verbonden. Dat werd uiteindelijk geen succes. Pas toen er betaalbare digitale camera’s op de markt kwamen, ging de kwaliteit met sprongen vooruit.

Ook het internet verbeterde, e-mail en allerlei software maakten het mogelijk om op een snelle manier goede kwaliteit foto’s te ontvangen. Eerst liep dat nog stroef via een analoog modem, krakend en piepend. Later via de ‘snelle’ ADSL-lijn. Helaas konden niet alle apparaten met elkaar overweg, zodat er soms wel een verbinding tot stand kwam, maar helaas geen foto. Uiteindelijk verbeterde dat ook en nu gaat alles prima en kan er bijna niets misgaan. Het is nu mogelijk om op het laatste moment waar dan ook vandaan nog een foto te krijgen.

Zoals gezegd: niets lijkt meer op mijn eerste werkdag.