Weimarrepubliek toont de fragiele waarheid van de democratie

10 juni 2022Leestijd: 4 minuten
Walther Rathenau in 1922. Foto: ANP

De Weimarrepubliek was een tragische republiek die ten onder ging aan haar eigen machteloosheid. Die ondergang is en blijft een ernstige waarschuwing aan alle moderne democratieën, schrijft Afshin Ellian.

Prof.mr.dr. Afshin Ellian (Teheran, 1966) is hoogleraar encyclopedie van de rechtswetenschap en wetenschappelijk directeur van het Instituut voor Metajuridica aan de rechtenfaculteit van de Universiteit Leiden. Hij schrijft wekelijks onder meer over de idealen en vrijheden van de westerse cultuur.

De Weimarrepubliek (1918-1933) is het historische trauma van de democratie. Op de puinhopen van de Eerste Wereldoorlog werd in 1918 het nieuwe, democratische Duitsland opgebouwd. Bijna 26 jaar later zou weer een democratisch Duitsland worden opgericht, ditmaal op de puinhopen van de Tweede Wereldoorlog. In de voorbije decennia kreeg de Weimarrepubliek langzamerhand meer aandacht. Dit had te maken met de jihadistische oorlog tegen het Westen en de vraag of de westerse democratieën, anders dan de Weimarrepubliek, weerbaar zijn. Ook de nieuwe recente ontwikkelingen, zoals de confrontatie met Rusland en China en de groei van het populisme in het Westen, bevorderen een reflectie op de ondergang van de democratie in Duitsland.

Voorkomen dat burgers zich verweesd voelen

Een paar maanden geleden verscheen aan de Universiteit Leiden een proefschrift over de Weimarrepubliek: Het spook van Weimar. Een democratie in crisis, van Raisa Blommestijn. Het is een rechtstheoretische analyse over de toen gangbare rechtstheoretische paradigma’s en juridisch basisconcepten. Haar onderzoek draait om de vraag of de juridische en rechtsfilosofische concepten die ten grondslag lagen aan de Weimardemocratie reële mogelijkheden boden om de democratische staatsvorm te verdedigen. De eerste verdedigingslinie van de democratie bestaat uit concepten (en grondwettelijke regels).

Lees ook de column van Geerten Waling: ‘Reactionaire Raisa’ als goede promovendus

Naast de gebruikelijke denkers van deze periode bespreekt Blommestijn ook minder bekende theoretici uit de Weimarrepubliek, zoals Hermann Heller en Rudolf Smend. Deze denkers legden juist de nadruk op de immanente rechtvaardiging of de concrete politieke en economische legitimatie van de democratische staatsvorm. Eigenlijk staat bij hen de maatschappelijk cohesie rond de democratische instellingen centraal: de integratie van de burgers in de democratische samenleving. Dit is nog steeds een actueel thema: hoe kun je voorkomen dat de burgers zich in de moderne democratie verweesd voelen?

Een ernstige waarschuwing aan alle moderne democratieën

Er is nog een Leidse onderzoeker die een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de reflectie op de democratie in de Weimarrepubliek. De Leidse universitair docent geschiedenis Patrick Dassen publiceerde in 2021 zijn magnifieke studie De Weimarrepubliek 1918-1933. Over kwetsbaarheid van de democratie. Na de machtsovername door Adolf Hitler in 1933 schreef de publicist Sebastian Haffner dat de nazi’s ten onrechte 30 januari als de dag van hun revolutie vieren. Hij kwam tot de conclusie dat al met al deze regering geen reden tot bezorgdheid gaf.

Een dramatisch verkeerde inschatting. We bestuderen deze tragische geschiedenis om ervan te leren: hoe valt onder bepaalde omstandigheden een juiste risico- en dreigingsanalyse te maken van de weerbaarheid van de democratie? De Weimarrepubliek was een tragische republiek die ten onder ging aan haar eigen machteloosheid. De ondergang van de Weimarrepubliek is en blijft een ernstige waarschuwing aan alle moderne democratieën.

Walther Rathenau

Er vonden in die tijd ook bijzondere, bijna ondenkbare gebeurtenissen plaats. Zo bracht de Weimarrepubliek de eerste joodse minister in Europa voort. En het Verenigd Koninkrijk dan? Benjamin Disraeli (1804-1881) werd in de negentiende eeuw twee keer premier van het Verenigd Koninkrijk. Eerder werd hij als minister van Financiën de eerste joodse minister in Europa genoemd, omdat hij de zoon was van de joodse Isaac D’Israeli (toen nog anders gespeld). Maar toen Benjamin Disraeli dertien jaar was, bekeerde zijn vader zich tot Anglicaanse kerk. Disraeli, de geestelijke vader van de Britse conservatieve partij, was dus geen jood. Net als Karl Marx, die ook geen jood was. Ze hadden een afgesneden joodse wortel. Het was de industrieel Walther Rathenau die in Europa als eerste jood tot minister werd benoemd, in de Weimarrepubliek.

Rathenau werd in 1921 minister van Wederopbouw en accepteerde in 1922 de post van minister van Buitenlandse Zaken. Hij deed dit niet voor zijn eigen persoonlijke of familiale ontwikkeling. Hij werd in 1867 geboren in Berlijn. Zijn vader was de oprichter van AEG (Allgemeine Elektricitäts- Gesellschaft). Walther Rathenau studeerde natuurkunde, scheikunde en filosofie en promoveerde op de absorptie van licht in metaal. Hij volgde in 1915 zijn vader op als directeur van AEG. Volgens Dassen had hij ook goede contacten met keizer Wilhelm II (1859-1941). Dassen karakteriseert Rathenau als volgt: ‘(…) een liberale, ruimdenkende wereldburger, maar tegelijkertijd een fel Duits nationalist, hij was zakelijk en aristocratisch-afstandelijk’. De extreemrechtse nationalisten voerden in agressieve en grove bewoordingen campagne tegen Rathenau:

Auch Rathenau, der Walther,

Erreicht kein hohes Alter,

Knallt ab den Walther Rathenau

Die gottverfluchte Judensau!

Complotdenken, leugens en geweld

Rathenau vroeg weleens aan een journalist waarom deze mensen hem zo enorm haatten. Het antwoord van die journalist onthult wederom de angstaanjagende aard van de antisemitische haat: ‘Uitsluitend omdat u Jood bent en met succes buitenlandse politiek bedrijft. U bent de levende weerlegging van de antisemitische theorie van de schadelijkheid van het Jodendom voor Duitsland. Daarom moet u worden gedood.’ Op 24 juni 1922, op weg naar zijn ministerie aan de Wilhelmstrasse in Berlijn, werd Rathenau doodgeschoten door twee leden van een terreurorganisatie (Organisation Consul).

De Weimardemocratie bleek niet in staat te zijn het geweldsmonopolie van de staat te handhaven. De feitelijke antidemocratische krachten, namelijk communisten en nazi’s, maakten in verschillende perioden de publieke ruimte onveilig. Complotdenken, leugens, het propageren van geweld en het plegen van buitenwettelijk geweld bevorderden de ondergang van de democratie in Duitsland.