Bersiap-verbod heeft weinig te maken met eerlijke geschiedschrijving

12 januari 2022Leestijd: 3 minuten
Huis van een Nederlander in Batavia, vernield door Indonesische nationalisten. Foto: NIMH

Is het woord Bersiap racistisch? Door kolonialisme louter door de lens van de progressieve identiteitspolitiek te bekijken, wordt het historische verhaal flink geweld aangedaan, schrijft Constanteyn Roelofs.

Dingen die we ook al niet meer mogen zeggen: Bersiap. Het is immers ‘racistisch’. Laten we even voorbijgaan aan het feit dat vele Nederlanders het trauma van de verdrijving, de moorden en de verkrachtingen nog dagelijks met zich meedragen en dat het niet fair is om veel Indische Nederlanders van onze collectieve herinneringscultuur uit te sluiten om te voldoen aan de modieuze herlezing van de geschiedenis – laten we het vooral eens hebben over de vervelende onjuistheid achter het wereldbeeld van deze ‘progressieve’ opvattingen.

Constanteyn Roelofs

Wekelijks verkent historicus Constanteyn Roelofs (1989) de tragikomische tegenstrijdigheden in economie en maatschappij.

Op de universiteiten en in de grote kranten, waar identiteit en theorie de waarheidsvinding al lang hebben ingehaald, mag je tegenwoordig alleen nog maar in theoretische termen naar kolonialisme kijken: types met een strak ideologisch kader bepalen dat alles theorie en ideologie is (de enige terreinen waarop ze bekend zijn), dus is het kolonialisme een door foute ideeën gevoede veroveringsbeweging die drijft op uitbuiting, ongelijkheid en exploitatie. Je mag de geschiedenis alleen bekijken door de lens van ‘onderdrukker en onderdrukte’. En daarmee is de kous af. Bersiap verbieden is in die context gerechtvaardigd, omdat het een term is van die onderdrukker – en om de onderdrukker te bestrijden, moet je de theorie en de taal van die onderdrukker uitbannen.

Kolonialisme als motor voor sociale stijging en emancipatie

Het probleem is natuurlijk dat kolonialisme van alles is en dat er wel degelijk ideologische en theoretische componenten aan zitten, maar dat het in wezen een chaotisch en dynamisch proces was, met inderdaad wat negatieve uitkomsten, maar ook een heleboel positieve. Naast bepaalde onderdrukking was kolonialisme in veel gevallen ook weer een krachtige motor voor sociale stijging en emancipatie, met name voor de middenklasse. Een gevolg daarvan is, grappig genoeg, revoluties: de westerse vorm van kolonialisme is immers ‘self limiting’ omdat de gekoloniseerde natie op een zeker moment ontwikkeld genoeg is om op eigen benen te staan.

Lees ook van Constanteyn Roelofs: Wat te doen met de koloniale leeslijst?

Revoluties zijn ook slecht te lezen in termen van onderdrukking en onderdrukten. Onderdrukte drommels zijn er immers altijd, maar verandering komt pas als er een nieuwe klasse is om de oude uit te dagen.* De Javaanse boer mocht zijn heer in de voor-Nederlandse tijd niet eens in dezelfde taal aanspreken, om maar wat te noemen, en in Frankrijk zat de gemiddelde Fransman ook eeuwenlang onder de knoet van de adel, maar pas toen daar een bourgeoisie tegenover stond, brak er de revolutionaire pleuris uit. Dat is natuurlijk ook precies wat er in Indonesië is gebeurd.

Door de lens van de progressieve identiteitspolitiek

Door de olie- en rubber-boom tussen de wereldoorlogen in ontstond er een middenklasse van leraren, spoorwegbeambten, ondernemertjes – tal van ‘Inlanders’ hadden ineens toegang tot veel beter onderwijs en betere media en konden zich ineens verenigen in allerlei clubs. Men las over hoe het in Frankrijk, de Verenigde Staten en Rusland was gegaan met de revoluties en dacht: dat kunnen wij ook. Niet uit zieligheid en onderdrukking, maar uit kracht en zelfvertrouwen. Een andere wet van de geschiedenis is dat machthebbers niet graag meebuigen met nieuwe situaties, wat dan weer dikwijls leidt tot bloederige slachtpartijen, die nu onder de naam ‘Bersiap’ voortleven in het collectieve geheugen. Het aanpassen van die term is toch een stuk minder nodig als je het niet ziet als een ideologische keuze, maar een historisch ontstaan label.

Dit verhaal van een dynamisch, ongestuurd en self-limiting kolonialisme komt de ideologische journalisten en academici uit het naoorlogs verzet natuurlijk niet goed uit, want die ontlenen hun eigenwaarde aan tachtig jaar na dato aan de goede kant van de geschiedenis – die van de onderdrukten – te gaan staan. Met eerlijke geschiedschrijving heeft dat helaas weinig te maken. Door kolonialisme louter door de lens van de progressieve identiteitspolitiek te bekijken, wordt het historische verhaal flink geweld aangedaan. Bovendien is het komisch en ironisch dat de strijders voor identitaire gelijkheid vooral bezig zijn met politieagentje spelen over hoe andere mensen (‘witte mensen’, Indische Nederlanders) hun identiteit zouden moeten beleven, maar goed.

*Modern links grijpt graag terug op Marx, maar dit aspect van de marxistische theorie wordt onder invloed van de slachtoffercultus maar al te graag onder het tapijt geveegd.