Wat te doen met de koloniale leeslijst?

24 maart 2021Leestijd: 4 minuten
Standbeeld van Multatuli in Amsterdam. Foto:ANP

Een recent verschenen bundel roept bij Constanteyn Roelofs de vraag op wat er moet gebeuren met koloniale literatuur. Mogen we er persoonlijk sentiment en identiteitsvorming op loslaten? Of mag het ook gewoon mooi zijn?

Constanteyn Roelofs
Wekelijks verkent historicus Constanteyn Roelofs (1989) de tragikomische tegenstrijdigheden in economie en maatschappij.

Stel je voor dat we in Nederland géén koloniale literatuur hadden gehad. Wat zou dat saai zijn. Het is levensgevaarlijk om tegenwoordig over de goede kanten van het kolonialisme te spreken, maar het is maar goed dat onze vaderlandse literatuur nog een beetje gekruid is met de geuren, geluiden en kleuren uit de Oost en de West. Daarbij moeten wij, kinderen van onze tijd, ons met de dag bonter wordende Nederland terug kunnen lezen in ‘stemmen van kleur’, zoals dat dan heet.

Alle reden dus voor de vrienden aan de andere kant van de opiniekloof bij De Groene Amsterdammer om eens een bundel uit te brengen onder redactie van Rasit Elibol met als thema ‘De nieuwe koloniale leeslijst’, waarin schrijvers, academici en de redacteuren van het blad vertellen wat u als geletterd en ontwikkeld mens moet lezen om anno 2021 bij te zijn op het gebied van de (post-, de-)koloniale literatuur.

Oude vrienden en recente stemmen

Een groot deel kent u vast al. Oude vrienden als Louis Couperus en E. du Perron behouden hun plaats in de basis, uiteraard aangevuld met meer recente stemmen als Anil Ramdas en Radna Fabias, naast de voor dit soort bundels gebruikelijke vergeten schrijvers en persoonlijke favorieten van de opstellers. De titel ‘leeslijst’ is misschien ook wat misleidend. De verschillende schrijvers gaan vooral hun eigen neus achterna zonder veel op canonvorming of iets dergelijks te letten. De schrijvers vormen een sterrencast van het intellectuele leven in Nederland en de resulterende essays zijn dan ook van sterk wisselende kwaliteit. Persoonlijk sentiment, identiteitsvorming in Multicultureel Nederland en grote en kleine academische oorlogjes over de juiste lezing van de geschiedenis wisselen elkaar af.

Lees ook van Constanteyn Roelofs: CDA is zoekende zonder Christus

Zo mag Theodor Holman bijvoorbeeld lekker weer zijn eigen twijfelende en ouder wordende zelf zijn in zijn stuk over Couperus en plaatst historicus Lotfi el Hamidi een boek over de Molukkers in de huidige discussie over de historische opvatting van wat aan zijn kant van het internet de Indonesische Dekolonisatieoorlog heet, maar wat in Huize Roelofs nog gewoon de Politionele Acties wordt genoemd. Allemaal razend boeiend, maar het blijft wel een beetje ronddabberen met die koloniale literatuur. Het blijft onduidelijk wat we ermee moeten: gaan we de intellectuele meubels redden van een steeds verder in de historische achteruitkijkspiegel verdwijnende koloniale tijd? Mogen we de veelkleurige identiteit ophangen aan de spijkertjes van Albert Helman en Marion Bloem? Mag het ook gewoon móói zijn?

Reddertjescomplex

Hinderlijk is soms de linksige leegheid en lelijkheid van de academische kritiek, waar de literatuur vooral als een stok tarotkaarten wordt gebruikt om te zoeken naar tekens van racisme, reactionaire seksuele denkbeelden en imperialisme – en wie er dus ‘goed’ is en wie FOUT. Het breiwerk van dit soort types wordt vooral erg duidelijk in het stuk van Saskia Pieterse en Lisanne Snelders over Multatuli, die natuurlijk ‘eigenlijk’ geen antikoloniaal was, wegens zijn witte blik – nee, zeggen de dames, we moeten niet op hem vertrouwen, maar op de vergeten inheemse stemmen, niet op blanken met een reddertjescomplex.

Dat juist die vergeten schrijvers weer moeten worden gered door de brave blanke nonnetjes van de academische letterkunde met zo’n zelfde reddertjescomplex, is dan wel weer ronduit ironisch, maar dat ontgaat de schrijfsters volledig. Mensen met een gevoel voor ironie worden in deze barre tijden van geestelijke verkramping immers geen literatuurwetenschapper. Toch valt er een hoop te genieten en veel van de auteurs slagen in de belangrijkste taak van de criticus voor de geïnteresseerde leek – de lezer lekker te maken voor de boeken en leefwerelden van vroeger waar ze voor u met tropenhelm en kapmes zijn ingedoken. Na het lezen van het stuk van de immer geestige en intellectueel lenige Stephan Sanders over Cola Debrot rent u naar de boekwinkel om meer te weten te komen van die wonderlijke man – dat weet ik zeker.

De tragiek van de Nederlandse koloniale literatuur

Er zit een merkwaardige spiegeling in de meerstemmigheid van de bundel en het feit dat we canons en leeslijsten eigenlijk maar ouderwets vinden. De eerste vraag die een leeslijst of canon zou mogen beantwoorden, is hoe we een nationaal verhaal of de ontwikkeling van een literaire traditie kunnen vertellen, maar dat voelt in deze tijden van multipolaire diversiteit wat… negentiende-eeuws.

De tweede vraag die zo’n leeslijst  zou mogen beantwoorden, is welke boekjes er nu werkelijk mogen meespelen in de Champions League van de wereldliteratuur, op grond van autoriteit op het gebied van de condition humaine, stilistisch meesterschap en nog meer van dat soort wellicht wat naïeve en ouderwetse criteria. Veel Nederlandse literatuur ontstijgt het anekdotische en het autobiografische immers niet.

Maar goed, dat is misschien wel de tragiek van de Nederlandse koloniale literatuur. Nederland was misschien commercieel wel een groot empire, maar cultureel had het nooit echt hetzelfde gewicht als de Spaanse wereld, of de Engelse. Zoals Edgar Cairo, de door Elibol zelf uitgekozen schrijver dat gevoel zo mooi weergeeft: ‘Als Naipaul of Marquez in Nederland had gewoond, waren het gewoon pure, kale minderheidsmensjes geweest.’