Veeg fossiele energie niet onder het tapijt door alles wat ‘vies’ is van de beurs te halen

15 november 2021Leestijd: 3 minuten
Larry Fink, CEO van investeringsmaatschappij BlackRock. Foto: ANP.

Aandeelhouders proberen beursgenoteerde oliereuzen als Shell richting een duurzamere toekomst te duwen. Intussen investeren private-equitybedrijven vrolijk door in de fossiele wereld, schrijft Marijn Jongsma.

Marijn Jongsma (1969) is economisch redacteur bij EW. Hij blogt wekelijks over financieel- en macro-economische onderwerpen.

Private equity is de verzamelnaam voor het verschaffen van eigen vermogen buiten de beurs om. Gespecialiseerde investeerders halen geld op bij grote beleggers (pensioenfondsen, verzekeraars, rijke families) en kopen daarmee bedrijven op. De methode verschilt, maar in veel gevallen worden de ‘prooien’ gesaneerd en eventueel samengevoegd met vergelijkbare ondernemingen. Om ze vervolgens met winst weer door te verkopen, niet zelden aan een ander private-equitybedrijf.

De ‘private’ markt groeit, maar wat betekent dat voor duurzaamheid?

Het geld van de eindbeleggers zit dus wel jaren vast, maar daartegenover staan verhoudingsgewijs hoge rendementen (ook voor de private-equitybedrijven zelf overigens). Een logische keuze dus voor beleggers met een lange horizon. Zeker nu obligaties nauwelijks nog iets opbrengen en aandelen relatief duur zijn, wint deze categorie aan populariteit. De ‘publieke’ aandelenmarkt groeit, maar de private markt groeit nog harder.

Maar hoe verhoudt deze opmars zich tot die andere trend in de beleggingswereld, die van het duurzaam beleggen? Volgens het ‘Private Equity Stakeholder Project’ hebben private-equitybedrijven sinds 2010 voor in totaal 1.100 miljard dollar (zo’n 960 miljard euro) geïnvesteerd in fossiele activiteiten, het dubbele van de marktwaarde van oliegiganten Exxon, Chevron en Shell samen. Van de energie-investeringen van de grootste private-equitybedrijven is 80 procent fossiel, en 20 procent hernieuwbaar.

BlackRock waarschuwt voor ‘greenwashing’

Nou heeft de wereld nog wel even olie en gas nodig. Probleem is echter dat activiteiten die in handen belanden van private equity, niet meer vallen onder de strenge verslaggevingseisen die worden gesteld aan beursgenoteerde ondernemingen. Dat geldt in zekere mate ook voor de milieueffecten van deze activiteiten. En actiegroepen kunnen geen aandeel kopen om vervolgens stampij te maken tijdens de jaarlijkse aandeelhoudersvergadering.

Larry Fink, bestuursvoorzitter van ’s werelds grootste vermogensbeheerder BlackRock, waarschuwde tijdens de klimaattop in Glasgow zelfs voor greenwashing (groenwassen) wanneer beursgenoteerde energiebedrijven hun ‘vuile’ activiteiten verkopen aan ondoorzichtige private investeerders. De wisseling van eigenaar maakt de wereld immers niet schoner, en intussen wordt de informatievoorziening er niet beter op.

Toch is dit waar de activistische belegger Third Point recent op aandrong bij Shell: concentreer je op een groene toekomst en splits het boren naar en verkopen van olie af. In de praktijk gebeurt dit al elders, met als gevolg een fossiele groeimarkt voor private-equitybeleggers.

Allemaal blij in de groene bubbel

De term greenwashing wordt vooral gebruikt voor bedrijven die zichzelf als groen verkopen om zo gemakkelijker of goedkoper aan financiering te komen. Achter de schermen blijken de ambities vaak boterzacht, of op z’n minst niet te verifiëren omdat betrouwbare en internationaal vergelijkbare gegevens nog ontbreken. Vergeleken met de financiële verslaggeving staat de duurzaamheidsrapportage nog in de kinderschoenen.

John Goldstein, bij Goldman Sachs verantwoordelijk voor duurzaam beleggen, vertrouwde EW ooit toe dat hij een groene obligatie kreeg aangeboden ter financiering van een nieuwe parkeergarage. Het predikaat groen was terug te voeren op twee oplaadpalen voor elektrische auto’s.

Het groenwassen waarvoor Fink waarschuwt, is weer van een andere orde. Verkoop alles waarmee beleggers niet meer willen worden geassocieerd en ga als groen verder, zonder je te bekommeren om het feit dat andere investeerders deze activiteiten gewoon blijven financieren. Met als gevaar dat beursfondsen en hun kritische beleggers zich wentelen in hun groene bubbel, zonder dat er daadwerkelijk iets verandert.

Schijnwerpers op de private markt?

Toch is het verhaal nog iets ingewikkelder. Want kritische beleggers zoals pensioenfondsen (die weer de hete adem van eigen deelnemers en actiegroepen in hun nek voelen) steken hun geld zoals gezegd deels in private-equitydeals. Naarmate deze markt groter wordt, zullen ook in deze markt de duurzaamheidseisen worden opgeschroefd, voorziet Valentijn van Nieuwenhuijzen, hoofdbelegger bij vermogensbeheerder NNIP. Sterker: investeerders zullen zich volgens hem op dit vlak willen onderscheiden ten opzichte van de concurrentie.

Het valt inderdaad te hopen dat de private markt geen tapijt wordt waaronder we onwelgevallige activiteiten kunnen vegen. Komen energie-investeringen buiten de beurs om meer in de schijnwerpers, dan loont afsplitsing misschien niet meer. Dat zou geen verkeerde uitkomst zijn. Een 100 procent fossiel bedrijf heeft weinig prikkels om de klanten te bewegen meer energie af te nemen van het duurzame voormalige moederbedrijf.