Waarom doet links het zo slecht?

24 februari 2021Leestijd: 3 minuten
D66 zet in op moderne economie, meer huizen, gelijke kansen. Foto: ANP.

Als je niet beter zou weten en de cijfers er niet bij zou hebben, lijkt het net alsof de verkiezingen van volgende maand een razend spannend progressief onderonsje zijn, schrijft Constanteyn Roelofs.

Sigrid Kaag is niet uit de media weg te slaan en presenteert zich als de eerste vrouwelijke premier van Nederland. Jesse Klaver zet de andere partijen het mes op de keel door alvast de klimaatnoodtoestand uit te roepen en iedereen tot afvallige te verklaren die zich niet aansluit bij zijn stembusakkoord.

Constanteyn Roelofs
Wekelijks verkent historicus Constanteyn Roelofs (1989) de tragikomische tegenstrijdigheden in economie en maatschappij.

Net zo mag de PvdA roepen dat een coalitie zonder breed progressief motorblok nicht in Frage is. Hartstikke mooi natuurlijk, behalve dan dat deze partijen samen in de peilingen nauwelijks boven de veertig zetels uitkomen.

Progressieve partijen zijn hobbyclubs voor hoger opgeleiden

Waarom doet links het zo slecht? De makkelijke uitleg van dit fenomeen is dat de progressieve partijen hobbyclubs zijn geworden voor een hoger opgeleide praatkaste. Omdat deze praatkaste de ‘gewone man’ vergeet, vlucht deze geïdealiseerde gewone man – Joe the Plumber, Jan met de Pet, de Arbeider – massaal naar, volgens deze uitleg, populistische rattenvangers als Geert Wilders en Thierry Baudet, die met bruin-nationalistische propaganda en racistische denkbeelden de kiezers aanspreken op hun lagere instincten.

De progressieven maken de cirkel rond door zich juist als antiracisten en antipopulisten uit te spreken en te doen alsof de werkelijke politieke strijd tegen dit soort rechtspopulisme moet worden gevoerd . De media gaan graag mee in dit frame en presenteren de verkiezingen als een strijd tussen progressief Goed en populistisch Kwaad.

Rood blok versplintert in rood en groen

Deze makkelijke uitleg is waarschijnlijk niet de juiste. Een onderzoek van de Friedrich Ebert Stiftung onder een aantal Europese democratieën die allemaal een ferme afkalving in het linkse blok hebben meegemaakt, laat zien dat het te makkelijk is om te stellen dat de voormalig ‘rode’ kiezers massaal naar de populisten vluchten. Het lijkt eerder zo te zijn dat het rode blok versplintert in een ‘groen’ en een ‘rood’ kamp en dat er ook een substantieel deel weglekt naar de mainstream ‘rechtse’ partijen – zeg, in ons geval, het CDA en de VVD.

De onderlinge strijd over de nuanceverschillen in de juiste morele positie inzake klimaat en migratie zijn voor links veel gevaarlijker, net als het weglekken naar de partijen van het ‘gezonde verstand’ op het centrum-rechtse midden, die veel minder op de hyperbool campagnevoeren.

Welvarende witte mensen zijn uit de mode

Tezamen met andere Noord-Europese democratieën kent Nederland een vergrijzende, materieel welvarende bevolking die in het proces van rijker worden en vergrijzen is overgestapt naar partijen die meer voor het behoud van die welvaart zijn en minder voor het ter hand nemen van risicovolle projecten op het gebied van demografische en ecologische transities.

Welvarende witte mensen zijn echter uit de mode. Als je de spotjes, de folders en de programma’s van de progressieve partijen bekijkt, lijkt het wel alsof Nederland bestaat uit heel veel diversiteit en heel veel jongeren voor wie we ‘de toekomst moeten vaststellen’. Dat lijkt eerder een ideologische voorstelling dan een conclusie die uit demografisch onderzoek getrokken is.

Groepen die electoraal maar weinig gewicht in de schaal leggen

Jongeren en migranten die binnen de kaders van de progressieve ideologie vallen, zijn groepen die electoraal maar weinig gewicht in de schaal leggen. Mocht links weer wat deuken in pakjes boter willen slaan, dan zouden ze zich eens wat meer op de hearts & minds van de witte mensen van oudere en middelbare leeftijd moeten richten.

Kortom, de progressieve partijen voeren de verkeerde strijd, omdat ze de verkeerde vijand voor zich hebben en het verkeerde electoraat achter zich wanen. De populisten zijn weliswaar een veel leuker doelwit en moreel veel bevredigender om campagne tegen te voeren met uit het Engels vertaalde slogans (‘we laten ons niet verdelen door racisme!’ et cetera), maar niet de electorale vijand. Het is dus niet verwonderlijk dat de kiezer dit soort donquichotterie beloont met electorale desinteresse.