‘Papa, please, niet bellen.’ Mijn zoon – dertien, knap, koppig – kijkt me aan. Hij heeft net verteld over de volwassen man die de kleedkamer van zijn voetbalclub in Amsterdam-West binnenstormde, waar hij alleen zat te wachten op een vriendje.De man mompelde iets, kwam vlak voor hem tot stilstand, hief zijn vinger en schreeuwde: ‘Free Palestine!’
‘Verstoppen kost meer energie dan zichtbaar zijn’
Op zijn gezicht zie ik iets wat zijn stoere houding doorbreekt. Angst. Twijfel. Hij wil niet dat ik de club bel. Geen melding, geen ophef. Hij wil verdwijnen in de massa. Niet opvallen.

Remco Yizhak Cooremans (47)
Is kandidaat-Kamerlid voor de VVD en is voorzitter van VVD Pride. Woont in Amsterdam met man en twee kinderen.
Niet vanwege zijn afkomst, zijn taal, zijn gezin. Hij wil dat niemand merkt dat hij Joods is, dat hij Hebreeuws spreekt, of dat zijn twee vaders niet passen in het plaatje van onze buurt die wordt bewoond door de creatieve klasse met yoga-mat en deugdelijke mening.
Ik knik en beloof niet te bellen. Maar terwijl hij wegloopt, voel ik iets in me verharden. Verstoppen kost meer energie dan zichtbaar zijn, dat weet hij nog niet. En wat gebeurt er als wij zwijgen?
Dan winnen zij die schreeuwen. En blijven zij die eens naast ons stonden stil. Mensen van wie we dachten dat ze weten hoe het voelt om buiten de norm te vallen. Solidariteit reikt blijkbaar maar tot waar het geen lastige vragen oproept.
Dit gesprek is niet het einde. Het is het begin van iets wat ik niet langer wil laten liggen.
Een lied in een verscheurd land
Maanden later land ik in Israël. De reis begint als een werkbezoek met een kleine groep Joodse Nederlanders – de meesten homo, en net als ik hebben zij zich de afgelopen tijd soms wat ingehouden in het publieke debat.
Als voormalig voorzitter van een belangenorganisatie en politicus voor de VVD wil ik met hen sociaal-maatschappelijke projecten bezoeken en in gesprek gaan met lhbt-mensen. Het zou zes dagen duren. Uiteindelijk worden het er veertien.
Lees ook: Jael de Jong Weissman: ‘De vorige keer gingen wij Joden per trein, nu gaan we met het vliegtuig’
Door mijn oortjes zingt Idan Raichel She’eriot shel Ha’Chaim, de scherven van het leven. Hij was mijn favoriete artiest toen ik hier woonde met mijn gezin. Tien jaar in Jaffa, die oude havenstad naast Tel Aviv waar Arabieren en Joden door elkaar leven.
De woorden blijven hangen. Alles wat we probeerden vast te houden, versplinterd. Het is meer dan een liedje, het is een staat van zijn. Want wat doe je met scherven? Je kunt ze laten liggen, gevaarlijk en scherp. Of je raapt ze op, voorzichtig, en kijkt of er iets nieuws van te maken valt.
Rouw overheerst sinds 7 oktober
Sinds 7 oktober voelde de stilte als een last. De eenzaamheid kroop onder mijn huid, juist door wat ik niet zei. In Nederland leek iedereen een mening te hebben, behalve de meeste Joden, die zich steeds onzichtbaarder maakten.
Na aankomst op Ben Gurion Airport zie ik foto’s van gegijzelden aan de muren. Op tafels staan kaarsen, tekeningen, stenen, briefjes. Buiten zie ik de luchtverkeerstoren die mijn man ontwierp. We maakten eens grappen over de pontificale vorm. Een grap als een echo uit een onschuldigere tijd.
Geschiedenis weegt zwaar
Acht jaar geleden vertrokken we als gezin via diezelfde luchthaven. De gejaagdheid van Tel Aviv, de polarisatie, het eeuwige gevecht tussen religieus en seculier. We dachten daaraan te ontsnappen door naar Nederland te gaan. Voor rust, voor een plek waar onze kinderen gewoon kunnen opgroeien. Nu, terug op Israëlische bodem, weet ik niet meer waar we het meest thuishoren.
Misschien bestaat thuishoren niet uit één plek, maar uit meerdere scherven die samen iets heels vormen.
We gaan eerst naar Jeruzalem. In de jaren dat ik in Israël woonde, kwam ik hier zelden. Tel Aviv was onze plek: ambitieus, seculier, druk, vrijzinnig. Jeruzalem is stil en zwaar. Historicus Simon Sebag Montefiore beschreef de stad als een plek waar elke steen herinnert aan verlossing en verraad. Dat voel je. De geschiedenis drukt hier op je schouders.
In onze cultuur verdien je respect door daden
Homo-acceptatie heeft een hele andere vorm in Israël
In een Arabisch-Israëlisch dorp met blauwe deuren ontmoeten we Adam, een vrijwilliger van begin twintig. Hij is moslim, heeft een open gezicht, en geeft al jaren computerles aan jongeren uit de regio. Twee van zijn oud-leerlingen studeren nu aan universiteiten. Onze begeleidster had ons toegefluisterd dat Adam homo is. Als ik hem vraag hoe hij wordt geaccepteerd, doet hij de deur van het klaslokaal dicht en zegt: ‘Ze weten het. Iedereen ziet het. Maar ik hoef het niet te zeggen. In onze cultuur verdien je respect door daden. Ik ben als een druppel op de steen die heel langzaam verandering teweegbrengt.’
De druppel die geduldig de steen uitslijt. Het is een beeld van stille volharding. In Nederland praten we over regenboogzebrapaden, over Pride, over het recht om jezelf te zijn. Voor Adam heeft zichtbaarheid een andere vorm. Het is zachter, bedachtzamer. Niet minder moedig, maar op een andere manier.
Weg naar zichtbaarheid was lang en pijnlijk voor de lhbt-gemeenschap
In Haifa, hoog op de berg Karmel, ontmoeten we Akram, moslim, homo, vijftiger, geboren in deze stad. Als tiener keerde hij zich tegen het racisme in zijn gemeenschap. Hij werd bespuugd, geslagen, verkracht. ‘Ik moest de berg op,’ zegt hij, ‘om andere mensen echt te leren kennen.’ Hij bedoelt: uit zijn bubbel. Weg uit de wijk waar ‘Jood’ een scheldwoord was.
Hij zette zich in voor een veilige plek voor de lhbt-gemeenschap. Zijn restaurant Arabesca werd bekend. Nu is hij zichtbaar. En veilig vanwege zijn maatschappelijke succes, zegt hij. Niet omdat iedereen hem begrijpt, maar omdat hij niet meer kan worden genegeerd. Terwijl Adam zich als druppel door de steen werkt, is Akram de druppel die al een bedding heeft uitgesleten. Zichtbaar, onomkeerbaar.
Zijn moeder schenkt koffie en noemt me knap, in het Hebreeuws. Ik lach. Niet alleen uit ijdelheid, maar ook omdat het even licht is.
Wat betekent vrijheid?
Hun stille revolutie, Adams geduld, Akrams doorzettingsvermogen, herinnerde me aan wat vrijheid werkelijk betekent: niet wachten tot de wereld verandert, maar zelf de verandering zijn. Het is geen groot gebaar, geen mars, geen manifest. Het is dagelijks leven, druppel voor druppel, tot de steen bezwijkt.

Tussen twee projectbezoeken spreek ik Omer, wiens verloofde Sagi Golan op 7 oktober sneuvelde bij kibboets Be’eri. Omer streed hard voor erkenning als weduwnaar. En met succes: sinds november 2023 geldt dat recht ook voor partners van lhbt-militairen. Zijn stem breekt. Ook bij mij komen de tranen. Dan onderbreekt iemand van de organisatie ons. Later zoek ik Omer op. We omhelzen elkaar. In die omhelzing zit meer dan troost: erkenning dat verlies persoonlijk is, maar wel getuigen verdient.
‘Negenennegentig procent hemel, één procent hel’
In het zuiden, dichter bij Gaza, wordt het landschap leger. Op verkeersborden zit bij elke plaatsnaam een rode klaproos geplakt. Niet als decoratie, maar als aanduiding: hier is iemand vermoord op 7 oktober. De bloem groeit hier volop. Maar hier betekent hij iets anders dan in Vlaanderen en op de revers van Britse oorlogsveteranen. Geen heldenverering. Meer een fluistering: vergeet het niet.
In Nativ HaAsara vertelt onze gids hoe mensen hier in de jaren tachtig naartoe verhuisden en dagelijks naar Gaza gingen voor werk, naar de markt, naar het strand. Na de opkomst van Hamas veranderde dat. Toen kwamen de Katyusha-raketten, de tunnels. Toen de paragliders.
Op 7 oktober kwamen ze uit de Gazaanse stad Beit Lahiya. Gewapend. Huizen werden binnengevallen. Mensen vermoord. ‘Negenennegentig procent hemel, één procent hel,’ noemt Yoav het dorp Nativ. Hij is 24 jaar en verblijft er vrijwillig als beveiliger. Hij praat vastberaden, feitelijk. Ik merk aan alles hoe hij verschilt van leeftijdsgenoten thuis. En hoewel je niemand toewenst wat hij heeft meegemaakt, is zijn weerbaarheid wel iets om stil van te worden. Geen verharding, wel helder, scherp, wijs.
‘Het verschil tussen leven en dood hing af van welke pil je had geslikt’
In Re’im, op het terrein van het Nova-muziekfestival, vertelt Nir dat hij die ochtend met twaalf vrienden was gekomen om te dansen. ‘We hadden stimulerende middelen gebruikt. Toen het terrein werd aangevallen, renden we. Veel anderen zaten op verdovende middelen. Die bleven zitten.’
Het verschil tussen leven en dood hing af van welke pil iemand had geslikt. De willekeur ervan is ondraaglijk. Overleven door alertheid. Geen moraal, geen logica, alleen chemie en timing.
Tel Aviv onder vuur
Donderdag verandert de situatie. In de nacht van 12 op 13 juni bombardeert Israël voor het eerst rechtstreeks doelen van de Iraanse Revolutionaire Garde. Diezelfde avond volgt de tegenreactie: ballistische raketten in de richting van Israël.
Het eerste alarm klinkt. Tien minuten voor verwachte impact. Daarna nog een melding: direct naar beneden. Slaperig stormen we ons van de trappen van ons hotel in Tel Aviv, de parkeergarage in. De nachten erna wordt het routine.
Vrijdag zou Pride zijn geweest in Tel Aviv. Tienduizenden mensen zouden door de straten trekken. Nu is alles afgelast. Sirenes in plaats van regenboogvlaggen.

‘In de schuilkelder worden kleine daden groot’
Ik leg een badlaken en kussen bij de deur van het trappenhuis op niveau min 2. Mijn man, architect, had eens uitgelegd dat trappenhuizen het stevigst zijn. In die kelder gebeurt iets vreemds met tijd.
Gedachten die je normaal wegdrukt, komen bovendrijven. Over leven en dood, maar vooral over wie je bent als alle franje wegvalt.
Bij elk alarm verzamelen zich mensen: ouders, toeristen, jongeren. Vera en Ed uit New Jersey slapen overdag en zitten ’s nachts paraat. Vera helpt Ed, die slecht loopt, de trap af. In die kelder worden kleine daden groot.
Nederlanders vinden elkaar in de kelder
Tussen de meldingen regelen we arak en grapefruitsap bij een buurtsuper. Plastic bekers, bamba, zoutjes. De grappen zijn flauw, maar houden ons wakker. Iemand vertelt een mop over een jongen die zich bekeert tot het jodendom en drie keer moet worden besneden.
Wanneer de wifi uitvalt, stelt ik voor om verhalen te delen. Wat begint als tijdverdrijf wordt een ritueel. Kwetsbaarheid delen blijkt sterker dan verbergen. Een sociaal werker vertelt over een terminaal zieke patiënt. Een man over zijn eerste liefde.
Ik vertel over mijn zoon in de kleedkamer.De verhalen weven een web tussen ons. Binnen onze groep Nederlanders groeit iets wat ik zelden heb gevoeld sinds mijn terugkeer. Een kameraadschap zonder franje. Eenzaamheid blijkt iets wat je samen kunt dragen.
‘Ik ben het zat’: als zwijgen omslaat in woede
Een knal. Het gebouw trilt. De straat Allenby is geraakt, op de kruising met de straat Ben Yehuda. We gaan kijken, het is om de hoek. Geen doden: iedereen zat in de kelder. Overal glas. Een regenboogvlaggetje ligt tussen de scherven. Het beeld brandt zich in mijn netvlies. We zeggen niets.
De volgende ochtend vegen winkeliers hun puien schoon. Iedereen helpt. Het voelt als een samenleving die weet hoe je opstaat na een klap.
Ik weet hoe verlammend angst kan zijn. En toch. Op een avond barst het uit me. ‘Ik ben het zat,’ hoor ik mezelf zeggen. ‘Twintig maanden lieten we ons uit gemak of angst intimideren. Waarom zijn zo veel Joodse Nederlanders te schijterig om hun bek open te trekken?’
Ik zeg het niet uit minachting, maar onmacht. Toch schrik ik van mezelf. Van de felheid. Maar de reacties zijn instemmend. Iemand knikt. ‘Je hebt gelijk.’ En ik realiseer me: dit is wat er gebeurt als je te lang zwijgt. De woorden komen er uiteindelijk uit, maar harder en scherper dan je zou willen.
Politiek moet meer doen dan symboliek
Terug in mijn kamer die avond, begin ik te typen. De woede is niet weg, maar heeft richting gekregen. Ik werk aan een voorstel voor mijn partij: hoe pakken we haat effectief aan?

Het begint met het wettelijk verankeren van de werkdefinitie van antisemitisme van de International Holocaust Remembrance Alliance. Want vrijheid is niet vanzelfsprekend, en vraagt om inzet – juist als het ongemakkelijk wordt.
Politici moeten die inzet tonen. Geen symboliek, maar concrete maatregelen die verweesde burgers veiligheid bieden.
De ware waarde van vrijheid zie je pas als ze wankelt
We worden geëvacueerd via de Sinaï. Vierentwintig uur door de woestijn.
Op het vliegveld van Sharm-el-Sheikh dwalen mijn gedachten af: naar mijn zoon in de kleedkamer. Naar Adam, Akram, Omer. Naar een vriendin in Amsterdam die haar PvdA-lidmaatschap opzegde. Allemaal kozen ze voor zichtbaarheid, ondanks de prijs.
In Nederland klinkt vrijheid als achtergrondmuziek: vanzelfsprekend, nauwelijks opgemerkt. Maar vrijheid wankelt zonder steun. Je merkt het pas als je zoon zich moet verstoppen. Als je in een kelder zit, wachtend op de inslag.
De scherven van het leven
Deze reis brak de stilte open. Er was verbondenheid zonder voorbehoud. Die zette me in beweging. Want zichtbaarheid is geen luxe, maar noodzaak. Voor Adam, mijn zoon, voor ons allemaal. Het kost moeite. Maar onzichtbaarheid kost meer: het kost je wie je bent. Deze reis ging niet over gelijk krijgen, maar over kijken. En luisteren. Naar wie te vaak buiten beeld vallen. In Nederland en ook in Israël.
She’eriot shel Ha’Chaim, boven Caïro.
De scherven van het leven. Je raapt ze op en begint opnieuw. Niet ondanks de barsten, maar dankzij wat ze laten zien.
En soms, als het licht precies goed valt, wijzen juist de barsten je de weg.

