Moslima in niqab terecht gekort op uitkering

09 mei 2017Leestijd: 2 minuten
Archiefbeeld van niqaab-dragende vrouwen - Foto: ANP

Een moslima die tijdens een werktraining weigerde haar niqab af te doen, mag worden gekort op haar uitkering. De kans is namelijk zeer klein dat ze snel werk zal vinden als ze de niqab blijft dragen, oordeelt de Centrale Raad van Beroep in Utrecht.

‘Dit heeft tot gevolg dat onnodige druk wordt gelegd op de publieke middelen,’ zegt de hoogste rechter sociaal bestuursrecht in de uitspraak, die dinsdag werd gepubliceerd.

Niqab is belemmerend bij vinden werk, vindt Hof

Het vonnis gaat over een moslima die klaagde dat de gemeente Utrecht haar twee maanden lang 30 procent kortte op haar bijstandsuitkering, omdat ze herhaaldelijk weigerde haar niqab af te doen tijdens een werktraining.

Volgens het vonnis van de Centrale Raad weegt het vinden en houden van werk zwaarder dan het recht op godsdienstvrijheid. Volgens de raad is het aannemelijk dat ‘in de huidige maatschappelijke context het dragen van een niqab belemmerend werkt bij het vinden van werk’. Het verbod op het dragen van een niqab – wat als een inbreuk wordt gezien op het recht van godsdienstvrijheid – is nodig ‘in het belang van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen’.

De zaak speelt al sinds 2013, toen de vrouw door de afdeling Werk en Inkomen van de gemeente Utrecht werd aangemeld voor een werktraining. Daar weigerde ze herhaaldelijk haar niqab af te doen, waardoor ze uiteindelijk niet meer  mocht meedoen.

Hoofddoekverbod mag soms ook

Het aanbod om een hoofddoek te dragen (iets wat wel was toegestaan), wees zij bovendien af. Daarna besloot de gemeente over te gaan op strafkorting. Die maatregel was ‘zonder meer proportioneel’, volgens de Centrale Raad van Beroep.

Meer nieuws, elke dag in je inbox? Meld je aan voor Elseviers nieuwsbrief >>

Het Europese Hof van Justitie oordeelde recent dat bedrijven vrouwelijke werknemers mogen verbieden een hoofddoek te dragen op de werkvloer, wanneer het bedrijf een reglement hanteert waarin staat dat zichtbare politieke, filosofische en religieuze symbolen niet zijn toegestaan. Wanneer sprake is van een dergelijk reglement, wordt een hoofddoekverbod binnen een bedrijf niet als discriminatie gezien. Dat kan wanneer een bedrijf religieuze neutraliteit wil uitstralen, vooral wanneer de werknemers in kwestie contact hebben met klanten.

Een dergelijk verbod is volgens Juliane Kokott, advocaat-generaal van het Hof, niet discriminerend, wanneer de regels van een bedrijf niet zijn gericht op één specifieke godsdienst of strekking. Kokott erkent dat het indirect discriminerend kan werken, maar als het bedrijf neutraal wil blijven naar klanten, kan dat gerechtvaardigd zijn.