‘Opwindende’ meet-ups zijn niet van deze tijd, Klaver en Asscher!

27 juni 2017Leestijd: 3 minuten
Foto: ANP

De PvdA is binnenkort geen partij meer, maar een ‘beweging’. Tenminste, als zij de adviezen volgt uit het nieuwe rapport van Paul Depla (nummer 784 in de reeks ‘verbeterstukken’ van de vermolmde sociaaldemocratie).

De ‘Beweging van de Arbeid’ moet nu ook met niet-leden in gesprek over ‘inhoudelijke vraagstukken’. Een verstandig advies, want bijeenkomsten met PvdA-leden dreigen inmiddels wel erg intieme onderonsjes te worden.

Nog naast de vraag of beroepsbestuurder Lodewijk Asscher wel genoeg charisma heeft voor opwindende meet-ups, dringt zich de vraag op: waar komen die meet-ups toch vandaan? Vorige week schreef ik al over de sociale en zelfs erotische aantrekkingskracht van meet-ups. Emmanuel Macron, Beppe Grillo, Jesse Klaver en Thierry Baudet – ze leiden allemaal succesvolle ‘bewegingen’. Die benaming wekt de suggestie dat het hier om heel iets anders gaat dan die ouwe, stoffige partijen.

Al in 1848 gloedvolle betogen in volle zaaltjes

Maar het hele idee van meet-ups is uiteraard niet nieuw. Gloedvolle betogen in volle zaaltjes met verhitte jonge idealisten vormen de kern van politieke bewegingen die verandering beloven. Dat is nu zo, dat was een generatie geleden zo – en het was zelfs in 1848 het geval.

Terwijl in tientallen Europese steden de barricades werden beklommen in de meest democratische en omvangrijke revolutie uit de geschiedenis van ons continent, raakten ook de meet-ups in zwang. De revolutionairen van 1848 noemden het uiteraard niet zo, zij verzamelden hun achterban in ‘clubs’ en ‘volksvergaderingen’.

Het idee was echter hetzelfde. Avond aan avond kwamen de inwoners van Parijs, Berlijn, Wenen, Boedapest, Praag, en andere steden bij elkaar in rokerige cafés, theaterzalen, scholen en welke ruimten ook maar voorhanden waren. Ze bespraken er de toekomst, in de hoop dat ze die zelf konden vormgeven. De revolutionaire euforie vertroebelde de zintuigen en wekte de suggestie dat de samenleving maakbaar was en dat dít het moment was om haar te hervormen.

Democratische experimenten drijven op euforie

In mijn boek 1848 – Clubkoorts en revolutie (2016) volg ik de voetsporen van enkele revolutionairen en hun gewillige achterban, die zich vol overgave stortten op democratische experimenten. Net als bij de tegenwoordige meet-ups draaide het vaak om aansprekende leiders, die scherpe toespraken de zaal in slingerden, vol vuur, zekerheid en belofte. Door het rumoer waren ze lang niet altijd goed te verstaan, maar daar ging het niet om: je was erbij, je maakte het mee, je was onderdeel van iets groots. Je laafde je aan de vlammende retoriek van de Messias of popster op het podium.

Ook buiten de vergaderingen om bleven de aanhangers betrokken, middels pamfletten, kranten en affiches die de clubs overal in de stad aanplakten. De bewegingen van tegenwoordig gaan volgens de regels van deze tijd te werk: zij versterken hun meet-ups met slim gebruik van social media, waarop de aanhangers en hun vatbare omgeving gericht worden aangeschreven om petities te tekenen, om lid te worden van online- en offline-groepen, om hun steentje bij te dragen aan de beloofde verandering.

Hoe lang kan een beweging doen alsof zij geen partij is?

De empowerment van de idealistische kiezer in bewegingen lijkt nieuwe vormen aan te nemen, maar eigenlijk is het een oude traditie. Die is krachtig, maar leert ons ook dat alle euforie ooit een keer wegvloeit. In 1848 gebeurde dit al na een paar maanden, toen de revolutie toch niet zo baanbrekend en universeel bleek als gedacht.

Nu we in minder revolutionaire tijden leven kunnen bewegingen het iets langer volhouden en hun basis langzamer uitbouwen. Toch moeten ze beducht zijn voor de teleurstelling, de leegloop, de korte spanningsboog van hun jonge volgelingen. Hoe lang lukt het bewegingen de schijn op te houden dat zij geen partijorganisatie nodig hebben?