Terug naar 1953: De nacht van de 1.836 doden

01 februari 2018Leestijd: 12 minuten
De Watersnoodramp in 1953. Operatie Klapdeur is in volle gang. De opruimingsoperatie verloopt zo dat de eerste bewoners kunnen terugkeren. Foto: ANP

De stormvloed van 1953 was meer dan een natuurramp: er werd geblunderd door de waterschappen en politici. Lees deze reconstructie die Simon Rozendaal in 2003 schreef.

Hij kan er nog steeds niet over praten, had Wim de Boet aangekondigd. Ruim zestig jaar geleden verloor hij in luttele minuten zijn vader, broers en zussen en vrijwel al zijn neefjes en nichtjes. In totaal verdronken er 28 De Boeten uit Oude Tonge in de nacht van 31 januari op 1 februari 1953.

‘Zijn of haar dood schonk Wim het leven’

De nacht van 1836 doden

De stormvloed van 1953 was meer dan een natuurramp. Er werd geblunderd door waterschappen, politici en bestuurders. Dat en meer wordt gereconstrueerd in De nacht van de 1.836 doden – en zesentwintig andere historische reportages.

 

Bestel de bundel nu in onze webshop

Het ergste was die hand op zijn kuit. Nog steeds spookt die door zijn dromen. De twaalfjarige Wim de Boet hing op zondag-morgen 1 februari aan de goot van het huis aan de overkant. Vlak daarvoor was de Julianastraat (tegenwoordig midden in Oude Tonge, destijds aan de rand) getroffen door een 3 meter hoge vloedgolf, die de meeste huizen met een even nummer vernietigde. De straat werd met 65 doden de meest getroffen straat in Oude Tonge, dat met 305 doden de zwaarst getroffen gemeente van Nederland was.

Wim zwom naar de overkant, waar de buren vanuit het zolder-raam hulp aanboden. Hij was zich vaag bewust dat zijn moeder, zijn 34-jarige zus Saar en het varken (‘iedereen had in die tijd een varken, voor de slacht’) meezwommen. Saar hielp eerst hun moeder toen die door de overburen uit het water werd getrokken. Daarna zag Wim Saar niet meer. Wel voelde hij, toen de overbuurman ook aan hem sjorde, een hand aan zijn kuit. Al vijftig jaar vermoedt Wim de Boet dat die hand van zijn zus was. De hand was zo sterk, dat Wim niet omhoog-getrokken kon worden. Dat lukte pas toen de hand losliet. Wie het ook was, zijn of haar dood schonk Wim het leven.

‘Ik regel het wel’

‘Kom maar langs, ik kan er wel over praten,’ had Adriaan van Kampen gezegd. Nee dus. De ogen blijven niet droog. Adriaan was destijds 27 jaar en plaatsvervangend hoofd van het gezin, omdat zijn vader hartpatiënt was. De Van Kampens woonden net buiten Oude Tonge, op een van de vele binnendijken. Rond vier uur ’s nachts waarschuwde de buurman dat het water eraan kwam. Adriaan trommelde iedereen het bed uit en de dijk op. Het stormde zo dat Adriaans vader na enkele minuten niet verder kon. Hij werd in een dijkhuis achter-gelaten en overleefde de ramp. Adriaan liep met zijn moeder, zijn zussen van 24, 20 en 17 plus zijn 10-jarige broertje verder. De brullende storm maakte de tocht steeds moeilijker. Adriaan zei dat hij de auto van een oom in Oude Tonge ging halen en de rest van het gezin op hem moest wachten. ‘Ik regel het wel,’ waren zijn laatste woorden tot hen. Diezelfde zondagmiddag al moest Adriaan het lijk van zijn moeder identificeren. Enkele maanden later, begin mei, het water was gezakt, moest hij weer identificeren, toen zijn laatste zus eindelijk was gevonden, in de sloot van een naburige polder.

Hij lijdt het meest onder de vraag of hij het gezin had kunnen redden: als ik ze met vader in het dijkhuis had gelaten, als ik dit, als ik dat. Adriaan van Kampen probeert die vraag voortdurend uit te bannen, maar het lukt niet.

Onvoorstelbaar grote ramp

Lees ook: 1953 – John van Veen: Ingenieur zag gat in de dijk

Johan van Veen, Nederlander van het Jaar 1953

De watersnood van 1953 was een voor Nederlandse begrippen onvoorstelbaar grote ramp. Er vielen 1.836 doden. Ter vergelijking: dat is aanzienlijk meer dan het aantal slachtoffers bij het spoorwegongeluk in Harmelen (1962, 93 doden), de Bijlmerramp (1992, 43 doden), Faro (1992, 56 doden), het Hercules-vliegtuig (1996, 34 doden), de vuurwerkramp in Enschede (2000, 23 doden), de cafébrand in Volendam (2001, 13 doden) en de ramp met vlucht MH17 (2014, 298 doden). Het aantal slachtoffers is zelfs bijna het dubbele van het Duitse bombardement van Rotterdam. Prof.dr. Uri Rosenthal en drs. Geesje Saeijs van het COT (Crisis Onderzoek Team) Instituut voor Veiligheid- en Crisismanagement hebben het in de studie Getuige de ramp, die in januari 2003 werd -gepubliceerd, over ‘een mega-ramp, zo uniek dat andere naoorlogse gebeurtenissen de vergelijking niet kunnen doorstaan’.

Hoe komt het dan toch dat zo veel Nederlanders, zeker zij die na 1953 zijn geboren, geen idee hebben hoe erg het was, niet weten dat de ramp zich niet alleen afspeelde in Zeeland (874 doden), maar dat ook onder meer Zuid-Holland (686 doden) en het westen van Noord-Brabant (254 doden) zwaar werden getroffen? En waarom er door het water, waarmee iedere Nederlander vertrouwd denkt te zijn, zo verschrikkelijk veel doden konden vallen?

Geen beelden van helse nacht

De eerste verklaring is banaal. Er bestaan geen beelden van de helse nacht zelf. Tegenwoordig is het normaal om alle -ellende die zich ergens ter wereld afspeelt van dichtbij te volgen. Toen Pim Fortuyn werd vermoord, zagen we hem enkele minuten later al op de grond liggen. In 1985 was de doodsstrijd van het Colombiaanse meisje Omayra Sanchez, onder een balk bekneld na een modderlawine, van minuut tot minuut te volgen. Het summum was 11 september 2001, toen de hele wereld zag hoe het tweede vliegtuig zich in de Twin Towers boorde.

De foto’s die er zijn, vertekenen. Het water is dan al weer gezakt. Daarbij komt dat de meeste Nederlanders denken dat ze weten wat water is. Wij kunnen erin zwemmen, we kunnen erop varen en schaatsen, we leven hier zelfs beneden de zeespiegel. Onwillekeurig denken wij dus dat het een beetje dom is van die mensen uit 1953 dat ze in zo’n ondiep laagje water verdronken.De nacht van 1836 doden

Wat een misvatting. Toen de buitendijken op vijfhonderd plaatsen doorbraken, ontstonden er vloedgolven die zelfs de sterkste kerels meesleurden. Adriaan van Kampen was zo’n mannetjesputter van 27 jaar. Op de Zuiddijk in Oude Tonge waar hij die nacht liep, was de vloedgolf maar een meter hoog. ‘Er was geen sprake van dat ik me staande kon houden. Iedereen werd van die dijk afgeslagen. Ik had het geluk dat de golf mij tegen de open deur van een huis aan kwakte, anders had ik het ook niet overleefd.’

‘Het dak kwam naar beneden’

Veel mensen kwamen niet aan zwemmen toe. Ze zaten op zolder en kregen het dak op zich. Dat gebeurde ook bij Wim de Boet thuis. ‘Het water begon tegen het plafond te drukken. Daar kunnen maar weinig huizen tegen. Het dak kwam naar beneden. Vermoedelijk is toen een van mijn zussen onder een balk bekneld geraakt en verdronken. Ik had geluk dat ik niets op me kreeg en naar de overkant van de straat kon zwemmen.’

Zwemmen kon hij. Als geen ander. ‘Mijn oom Hen had een huisje aan de buitendijk. Daar ging ik zomers bijna elke middag na school heen, om in de Krammen te zwemmen. Heerlijk. De zeehonden zwommen met ons mee. Dat hele
gezin, met tien kinderen, is die nacht trouwens verdronken.’ Ook voor een waterrat als Wim de Boet was die paar meter naar de overkant van de straat echter allesbehalve simpel. ‘Het water lag vol kadavers, lijken en wrakhout. Later bleek ik onder het bloed te zitten, ik leek wel melaats door al die spijkers in het hout.’

Omdat de rampnacht nooit op de gevoelige plaat is vast-gelegd, konden de Nederlanders die het niet hadden meegemaakt slechts worden geïnformeerd door de landgenoten die er wel bij waren. Die hadden wel wat anders te doen. Adriaan van Kampen: ‘Ik ging trouwen, kreeg kinderen en een baan.’ De handen uit de mouwen, huizen opbouwen of schoonmaken en de Deltawerken neerzetten.

 

Schuldvraag kwam niet aan de orde

Door die houding is ook de schuldvraag nooit aan de orde gekomen. Tegenwoordig is er bijna jaarlijks een parlementaire enquête – IRT-affaire, Bijlmerramp, bouwfraude, Srebrenica. Er hoeft bij wijze van spreken maar iemand over een bananenschil uit te glijden, en wij willen de onderste steen boven, liefst live op tv. Dat is in 1953 en de jaren erna niet gebeurd. In het parlement benadrukte bijna iedereen dat het geen zin had om ‘zondebokken’ (PvdA-fractieleider Jaap Burger) te zoeken. VVD’er Piet Oud: ‘Het is thans geen tijd voor kritiek.’ KVP’er Nico van den Heuvel: ‘Het heeft geen zin om, zoals hier en daar reeds werd gemanifesteerd, zich bezig te houden met de vraag in hoeverre door technische voorzieningen de ramp te voorkomen ware geweest… Het geweld immers, waardoor deze catastrofe is ontstaan, was groter dan zich ooit tevoren in een natuurramp heeft gemanifesteerd of in de verte maar te voorzien is geweest.’

Tot op zekere hoogte klopte dit. De ramp die Zuidwest–Nederland trof, was ongekend. Bij Hoek van Holland staat de Noordzee bij hoogwater normaal 80 centimeter boven Normaal Amsterdams Peil (NAP). Die nacht was het 385 centi-meter. Ruim 3 meter hoger dan normaal. Ook de wind was uniek. Weliswaar was er op 2 oktober 1938 één keer een krachtiger wind geweest, maar die storm hield slechts negen uur aan. Die van 1953 liefst 33 uur. Daardoor waren er drie stormvloeden achter elkaar.

Er schortte veel aan de verdediging

In die zin was de Watersnoodramp van 1953 een ‘act of God’ (minister van Financiën Johan van de Kieft) en dus onvergelijkbaar met bijvoorbeeld 11 september 2001. Dat is echter maar één kant van het verhaal. Al voor de Tweede -Wereldoorlog hadden diverse deskundigen, onder wie Jos Rulkens en -Johan van Veen, erop gewezen dat de dijken in Zuidwest–Nederland te laag en slecht onderhouden waren. Een halfjaar voor de ramp nog waarschuwde waterstaatsingenieur Johan van Veen dat er elk moment iets verschrikkelijks kon gebeuren. Een commissie had berekend dat er een niet te verwaarlozen kans was dat bij een speciale stormvloed de zee bij Hoek van Holland 4 meter boven NAP zou komen. Het werd 3,85 meter. De ‘act of God’ was ingecalculeerd.

Er schortte echter veel aan de verdediging tegen de waterwolf. In diverse publicaties valt te lezen dat Nederland zo’n oude democratie is omdat wij geleerd hebben samen te werken tegen de gemeenschappelijke vijand, het water. Het begrip poldermodel verwijst naar die saamhorigheid. De werkelijkheid is anders. Zoals Kees Slager schrijft in zijn boek De Ramp: ‘Ruzie over de vraag wie het onderhoud van de dijken moet betalen, loopt als een rode draad door de geschiedenis van het deltagebied.’ Er is zelfs een paus geweest die het geld van de aflaat gebruikte om de ernstig verwaarloosde dijken te laten opknappen.

Na de ramp houdt de mythe van het poldermodel stand. In het boek Gebroken Dijken bijvoorbeeld, dat in 1954 probeerde op wetenschappelijk verantwoorde wijze de ramp op Goeree- Overflakkee te beschrijven, heet het dat de ‘verantwoordelijke mensen wakker waren’. ‘Onmiddellijk worden de gebruikelijke maatregelen getroffen: vloedplanken worden bevestigd, sluizen die de polders onderling verbinden, worden dicht-gedraaid, om eventueel inlopen tot één polder te beperken.’

Andere waarheid komt bovendrijven

Pas in de jaren tachtig en negentig van de twintigste eeuw komt door crisisonderzoeker Uri Rosenthal in Rampen, Rellen, Gijzelingen en VPRO-radiojournalist Kees Slager in De Ramp, waarvoor hij 250 ooggetuigen interviewde, een andere waarheid bovendrijven. Wie die boeken leest, wrijft zich de ogen uit. Gaat dit over een land dat al eeuwenlang tegen het water worstelt en waarvan tweederde zou overstromen als er geen dijken en duinen zijn?

Op tal van plaatsen blijven de sluizen tijdens de rampnacht gewoon openstaan. Vloedplanken zijn in de Tweede Wereldoorlog opgestookt en niet vervangen. Op dijktaluds grazen koeien of zijn tuintjes aangelegd – wat catastrofale gevolgen heeft: tal van dijken breken juist op die plaatsen door.

Dijkgraven die eigenlijk hadden moeten patrouilleren, liggen te snurken. Geen enkel nieuws uit Schouwen-Duiveland (het meest getroffen eiland) bereikt de regeringsbunker in Den Haag, en daarmee wordt aangenomen dat geen nieuws goed nieuws is. De directeur-generaal van Provinciale Waterstaat Zuid-Holland is op zaterdag door het KNMI gealarmeerd, maar waarschuwt het dagelijks bestuur van de provincie niet en gaat op zaterdagavond gewoon slapen. De commissaris van de Koningin in Noord-Brabant, Jan de Quay, wordt ’s nachts wakker gebeld door een hevig verontruste burgemeester van Willemstad (de enige burgemeester met een abonnement op de stormwaarschuwingsdienst van het KNMI), pleegt een -telefoontje met Provinciale Waterstaat, waar wordt gesust (‘er gebeurt echt niets met de dijken, meneer de commissaris’) en kruipt weer onder de dekens.

‘Opvallende staaltjes plichtsverzuim’

Zoals Uri Rosenthal het al in 1984 klinisch formuleerde: ‘Professionele waarden en normen van de politiek-ambtelijke subcultuur moeten het bij tal van bestuurders en ambtenaren afleggen tegen kernwaarden als lijfsbehoud en bescherming van vrouw, kinderen en andere verwanten.’ Anders gezegd: er waren ‘opvallende staaltjes van plichtsverzuim’. Wethouders en gemeentesecretarissen zijn niet op hun post, maar smeren ’m naar een evacuatieadres. Diverse burgemeesters blijken niet shockbestendig en raken volslagen verlamd.

Ook na de ramp gaan heel wat burgemeesters in de fout. Ze sjoemelen bijvoorbeeld met het geld dat vanuit binnen- en -buitenland naar de getroffen gemeenten wordt overgemaakt. De burgemeester van Haamstede, jonkheer Reinier Röell, heeft een gift van ruim 8.000 gulden op zijn privé-rekening
laten storten – idem voor de burgemeesters van Stavenisse, Wolphaartsdijk en Arnemuiden. In Dreischor krijgt de brandweer een jeep cadeau, maar die wordt ogenblikkelijk door de autoloze burgemeester ingepikt.

Willemstad tijdig  gealarmeerd

De eerlijkheid gebiedt te melden dat er ook burgemeesters waren die zich in zeer gunstige zin hebben onderscheiden. De eerdergenoemde burgemeester van het Brabantse Willemstad, Cor van der Hooft, was continu op zijn post, heeft niet alleen zijn eigen bevolking tijdig gealarmeerd maar ook omringende dorpen. De burgemeester van Nieuwerkerk aan den IJssel heeft, toen er een gat was ontstaan in de dijk die miljoenen mensen in de Randstad moest beschermen, in naam der Koningin een schip gevorderd en daarmee het gat in de dijk laten dichten.

Er zijn twee gemeenten waar de houding van de burgemeesters schrijnend contrasteert: Oude Tonge en Ooltgensplaat. De dorpen liggen dicht bij elkaar. Oude Tonge betreurt 305 doden, Ooltgensplaat 2. Ooltgensplaat wordt bestuurd door een burgemeester, Peter Hordijk, die in het verzet, als sabotagecommandant, leerde om beslissingen te nemen. Al voor middernacht laat hij de bevolking van zijn dorp waarschuwen. Oude Tonge daarentegen heeft een burgemeester, Bram van Dijk, die op vrijdagnacht tot in de late uurtjes op een trouwfeest zit. Om die reden gaat hij zaterdagavond, midden in de storm, vroeg slapen en wordt ’s nachts pas om drie uur wakker als er een steen door zijn ruit wordt gegooid. Dan nog aarzelt hij lang om de bevolking te waarschuwen, bang voor loos alarm.

De vraag dringt zich op of het hoge aantal doden in Oude Tonge voorkomen had kunnen worden als dat dorp een daadkrachtige burgemeester als Hordijk had gehad. Kees Slager meent van wel. ‘Hordijk had iedereen uit de lagere delen van Oude Tonge laten evacueren. Als mensen niet uit hun huizen wilden, had hij ze weg laten halen. Hij nam geen genoegen met een afwijzing.’

Wim de Boet en Adriaan van Kampen, die beiden hun gezinsleden verloren en dus reden hebben om burgemeester Van Dijk het een en ander te verwijten, zijn het niet met Slager eens. Van Kampen: ‘Stel dat wij al vroeg waren gewaarschuwd, dan ga je toch niet naar buiten met dat noodweer? Dan sjouw je je spulletjes naar zolder en gaat daar zelf ook zitten.’ Wim de Boet: ‘Ach, Slager had zelf in de schoenen van Van Dijk moeten staan. De natuur heeft de ramp veroorzaakt, niet Van Dijk.’

Elke tijd zijn eigen oogkleppen

Zelfs Leen Dorsman uit Ooltgensplaat, vol lof over burgemeester Hordijk (‘een heel sterke’), is het met De Boet en Van Kampen eens. Dorsman woont anno 2003 nog steeds in Ooltgensplaat, was in het jaar van de Watersnoodramp lid van de vrijwillige brandweer en kreeg die zaterdagavond om kwart over elf opdracht om de bevolking te waarschuwen. ‘Achteraf is het altijd makkelijk. Maar wat moet je in zo’n situatie doen? Sommige mensen zijn overleden omdat ze in hun huis bleven, anderen zijn van de dijken af-gespoeld. Mijn zwager woonde in Den Bommel, is met zijn vrouw en twee kinderen naar buiten gegaan en door een vloedgolf verrast. Zijn vrouw en kinderen zijn verdronken. Ze zouden het hebben gered als ze thuis waren gebleven. Nee, ook Hordijk had die 305 doden in Oude Tonge niet kunnen voorkomen.’

Elke tijd kent zijn eigen oogkleppen. Tegenwoordig denken we dat na een ramp de schuldvraag dient te worden gesteld. Dat is na 1953 niet gebeurd. Maar er is wel veel veranderd. Crisisonderzoekster Geesje Saeijs: ‘De geschiedenis van het water laat zien dat Nederland van rampen leert, maar dat het wel lang kan duren. Na de grote stormvloed van 1916 zijn de Zuiderzeewerken aangelegd. Door de ramp met de Sandoz-fabriek in 1986 ontstond het plan om de Rijn schoon te maken. Door de overstromingen in 1995 zijn de rivierdijken verhoogd.’ Op overeenkomstige wijze zijn er ook lessen uit 1953 getrokken. Die manifesteren zich het zichtbaarst in de Deltawerken. Daardoor is Nederland aanzienlijk beter beschermd tegen het water, al zitten er nog steeds zwakke plekken in de dijken en de duinen. Ook in bestuurlijk opzicht is er veel geleerd. De duizenden sterk versnipperde waterschappen zijn geconcentreerd tot vijftig krachtige organisaties. Het vrij-willige abonnement op de stormwaarschuwingsdienst werd al in 1954 vervangen door het dagelijks via de radio bekend-maken van de afwijkingen in de waterstanden. Burgemeesters werden opeens beoordeeld op hun paniekbestendigheid.

Hoe erg is het dan dat er niemand aan de schandpaal is genageld, er geen ritueel voor de bühne is opgevoerd, er geen ministers zijn afgetreden? Voor Oude Tongenaar Adriaan van Kampen, die bij deze vraag een traan wegpinkt, is het antwoord duidelijk. ‘Wat schiet ik ermee op als er schuldigen voor de ramp worden gevonden? Ik krijg er mijn moeder, broertje en zussen niet mee terug. Nee, ik krijg er nog meer wroeging bij. Laat het alsjeblieft rusten. Wij overlevenden hebben het al zo moeilijk.’