Palmolie: smeuïg en schuldig

16 december 2020Leestijd: 11 minuten
Land wordt ontgonnen om ruimte te maken voor een palmolieplantage. Foto: Edgar Su/REUTERS/ANP

Ontbossing, landroof en bedreigde diersoorten –palmolie krijgt van bijna alle ellende de schuld. Hoe groot is het probleem en kunnen we nog wel zonder?

Palmolie een ver-van-ons-bed-show? Welnee. Het begint al ’s ochtends onder de douche. In zeep en shampoo zit palmolie, net als in de crèmes en lotions die u daarna op uw lichaam smeert. Vervolgens zit het ook in het ontbijt, zoals een boterham met pindakaas of ontbijtgranen. Daarna de tanden poetsen met tandpasta, inclusief palmolie. Zelfs het voer voor hond of kat ontkomt er niet aan. Net als alle schoonmaak- en wasmiddelen die de hele dag door worden gebruikt.

 Benjamin Ware, hoofd inkoop Nestlé: ‘Palmolie is de Rolls-Royce onder de oliën, de beste’

‘Palmolie is de Rolls-Royce onder de oliën, de beste,’ zegt Benjamin Ware (42), hoofd verantwoorde inkoop bij voedingsmiddelenbedrijf Nestlé. Het bedrijf gebruikte vorig jaar 455.000 ton palmolie. Palmolie is zelf smaakloos en zorgt ervoor dat producten smeuïger en beter smeerbaar worden.

In 60 procent van alle levensmiddelen zit palmolie, schrijft het Voedingscentrum. Daarnaast wordt 30 procent van de palmolie vermengd met fossiele brandstof om er biobrandstof van te maken. Eerder werd in de Europese Unie afgesproken dat in 2020 minimaal 10 procent van de brandstof in het vervoer uit ‘groenere’ alternatieven moet bestaan, zoals biobrandstof uit afval of plantaardig ­materiaal zoals palmolie of maïs. Maar voor palmolie wil de Europese Commissie dat besluit terugdraaien, want biobrandstof met palmolie valt niet als duurzaam aan te merken als er oerwouden voor worden gekapt, oordeelt de commissie.

En daar zit meteen het pijnpunt. Palmolie mag dan mateloos populair zijn, de productie ervan gaat gepaard met landroof, mensenrechtenschendingen en ontbossing, waardoor diersoorten worden bedreigd. Betrokken bedrijven en milieuorganisaties proberen de toeleveringsketen duurzamer te maken. Maar hoe zit die keten in elkaar? Hoe wordt gepoogd om die keten te verduurzamen en lukt dat ook? EW zocht het uit.

De vraag stijgt al jaren

Maar eerst even terug in de tijd. De vraag naar palmolie stijgt al lang en de verwachting is dat die vraag verder toeneemt. In juli 1939 schreef dagblad De Tijd al dat de productie van palmolie in toenmalig Nederlands-Indië in tien jaar was gestegen met ruim 500 procent. Nederland had in die tijd een stevige vinger in de pap in de palmolie-industrie. Zo begon het Nederlandse margarinebedrijf Margarine Unie – voorloper van Unilever – in 1904 met palmolieplantages in Zuid-Afrika. Afrika is het continent waar de oliepalm van oorsprong vandaan komt.

In de jaren twintig van de vorige eeuw verbeterde Nederlands-Indië de verwerkingsmethoden, waardoor de Indische palmolie een serieuze concurrent werd voor die uit Afrikaanse landen. Veel rubberplantages – die voornamelijk in Nederlandse handen waren – werden getransformeerd in palmolieplantages, doordat de vraag naar palmolie steeg en die naar rubber afnam. Ook akkers en weilanden werden palmolieplantages.

Inmiddels zijn Maleisië en Indonesië de grootste producenten van palmolie. Zij hebben 83 procent van de wereldmarkt in handen, blijkt uit cijfers van The Sustainable Trade Initiative (zie ‘Azië is hofleverancier’).

Wat brengt de industrie deze landen?

Op de eerste plaats gaat er veel geld in om. Wereldwijd is er vorig jaar voor ongeveer 31 miljard euro palmolie verkocht, volgens persbureau Business Wire. Daarnaast zorgt het winnen van palmolie ervoor dat een paar miljoen Indonesiërs niet meer in armoede leven.

Bioloog Erik Meijaard heeft onderzoek gedaan naar welke bevolkingsgroepen het meeste profiteren van de oliepalmen. Hij is voorzitter van de palmolietak binnen het internationale samenwerkingsverband dat zich bezighoudt met natuurbehoud en duurzaam beheer van natuurlijke bronnen (IUCN).

Oliepalmen groeien op plekken waar niks anders kan groeien, op een uitgeputte bodem. ‘Maar overstappen op palmolie pakt alleen positief uit voor mensen die al boer waren,’ zegt Meijaard (53). ‘Zij weten hoe je een lening kunt krijgen bij de bank, hoe je kunstmest moet gebruiken en hoe je over de prijs moet onderhandelen.’

Voor armere boeren kan overstappen op palmolie dus uitkomst bieden. ‘Het kan betekenen dat hij daardoor zijn kinderen wél naar school kan laten gaan,’ zegt Meijaard. Palmolieplantages kunnen welvaart brengen naar een heel dorp, doordat er wegen worden aangelegd, waardoor dorpen toegang krijgen tot onderwijs en gezondheidszorg.

De keerzijdes van palmolie

Maar dat geldt niet voor de mensen die in of bij het bos wonen en daarvan afhankelijk zijn. Als zij geld willen verdienen met oliepalmen, pakt dat vaak averechts uit, zegt Meijaard. Zij zijn onervaren met marktwerking en krijgen te maken met een verslechtering van de lucht- en waterkwaliteit. Het bos dat ze nog over hebben nadat ze het hadden gekapt voor de oliepalmen, voorziet onvoldoende in hun levensbehoefte.

 De aanleg van palmolieplantages zorgt niet automatisch voor welvaart in een dorp

Dat de aanleg van een palmolieplantage niet automatisch zorgt voor welvaart in een dorp, zoals de Indonesische regering jarenlang beloofde, is ook doorgedrongen tot de dorpsgemeenschappen. ‘Mensen hebben niet zo veel zin meer in het uitbreiden van palmolie,’ zegt Meij­aard. ‘Je ziet dat dat begint te stokken.’

De palmolie-industrie heeft meer keerzijdes. De laatste jaren kwamen verhalen van gedwongen landonteigening en uitbuiting op de plantages naar buiten. Veengebieden zijn in brand gestoken om de grond bruikbaar te maken, met zware luchtverontreiniging tot gevolg, en veel tropisch regenwoud is gekapt voor palmolieplantages.

Oerbossen gaan tegen de vlakte

Zo ging er in Indonesië van 2002 tot 2019 9,5 miljoen hectare oerbos tegen de vlakte, waarvan een deel beschermd bosgebied. Dat is ruim twee keer Nederland. Dit blijkt uit cijfers van de Global Forest Watch. Via satellieten laten zij op hun onlineplatform de wereldwijde ontbossing zien. Van de ontboste hectares in de periode 2001 tot 2015 was 7 miljoen hectare voor oliepalmen.

 Op het Maleisische deel van Borneo was de ontbossing het grootst

Op het Maleisische deel van Borneo was de ontbossing het grootst. Daar is tussen 1973 en 2015 50 procent van het bos omgehakt om ruimte te maken voor industriële oliepalmplantages, blijkt uit onderzoek van de IUCN.

Doordat het oerwoud op grote schaal wordt gekapt, staat de biodiversiteit onder druk. Denk aan de orang-oetangs en gibbons, maar ook tijgers en vogel- en insectensoorten zoals de neushoorn­vogel. De palmolieplantages zijn daar niet als enige schuldig aan, zegt Meijaard. Zo is er ook op grote schaal ontbost voor de aanleg van rubber-, acacia- en eucalyptusplantages. ‘Bovendien wordt de jacht op orang-oetangs onderkend,’ zegt Meijaard. Er wordt op ze gejaagd voor het vlees, maar ook omdat ze in conflict komen met de mens, doordat hun leefgebied kleiner wordt.

Ronde Tafel Duurzame Palmolie

Vanuit het Westen ontstond druk om de ontbossing tegen te gaan. Door deze druk zijn bedrijven gedwongen om zich aan te passen. Bij Unilever, dat vorig jaar 860.000 ton palmolie gebruikte, en het Wereld Natuurfonds (WNF) ontstond in 2004 het plan om de Ronde Tafel Duurzame Palmolie (RSPO) op te zetten.

In dit samenwerkingsverband zitten kleine boeren en grote palmolietelers, verwerkers van palmolie, producenten van consumentenproducten, financiële instellingen, supermarkten en maatschappelijke organisaties. Bekende leden naast Unilever en het WNF zijn Nestlé, Oxfam Novib, Starbucks, Rabobank en Quaker. Gezamenlijk hebben zij standaarden ontwikkeld voor het RSPO-keurmerk en zijn ze inmiddels de belangrijkste internationale certificeringsorganisatie voor palmolie. Dit houdt in dat voor de teelt van palmolie sinds 2005 niet meer mag zijn ontbost.

Lees dit ingezonden opiniestuk terug: Pandemie en lockdown versnellen wereldwijd de ontbossing

‘We hebben de grens op 2005 gezet, omdat toen de bewustwording voor de noodzaak tot duurzame productie groter werd,’ zegt Inke van der Sluijs (44), bioloog en hoofd operaties voor Europa en Afrika van de RSPO. Bedrijven die er later bijkwamen, en die na 2005 nog hebben ontbost, moeten dat ‘compenseren’ door ander bos te behouden en te beschermen, zegt ze.

Verder stelt de RSPO eisen aan het gebruik van pesticiden, energie, broeikasgassen en afval­water. Ook moeten de rechten van werknemers en lokale bewoners worden gerespecteerd. Een onafhankelijk certificeringsbureau controleert voor de RSPO één keer per jaar of het bedrijf zich aan de regels houdt.

Inmiddels zijn er 443 oliemolens RSPO-gecertificeerd, 86 plantagehouders, 3.224 bedrijven en 159.588 kleine boeren. Zij zijn goed voor 19 procent van de palmolie die wordt geproduceerd. De grootste palmolieleveranciers heeft de RSPO aan zich weten te binden. Maar er is dus nog een hele palmoliewereld te winnen, en dat zijn voornamelijk kleine boeren. ‘We zien een verschuiving van ontbossing door grote bedrijven naar ontbossing door kleine boeren,’ zegt Van der Sluijs. ‘Deze miljoenen kleine boeren zijn veel moeilijker te bereiken.’

Ingewikkelde palmolieketen

De palmolieketen is zo ingewikkeld, doordat er veel schakels in zitten, zegt Paula den Hartog (44), verantwoordelijk voor palmolie binnen de non-profitorganisatie Rainforest Alliance. ‘Palmolie wordt vermengd, geraffineerd en er zijn veel afgeleide producten. Het gaat dus door heel veel handen.’ De Rainforest Alliance is breder dan de RSPO. Zij richt haar pijlen niet alleen op palmolie, maar ook op andere tropische gewassen.

Hoe ziet de palmolieketen eruit? Zo’n 60 procent van de palmolie komt van palmolieplantages en 40 procent van kleine boeren die op brommertjes de rode vruchten van de oliepalm naar het dorp brengen, waar ze worden opgehaald. Daar zit ’m de moeilijkheid: het is voor de afnemer van palmolie niet altijd duidelijk welke kleine boeren vruchten hebben gebracht. In de molen wordt het vruchtvlees geperst en de pitten gaan naar een vermaler, waarna er twee soorten ruwe olie ontstaan.

Unilever doet zaken met 1.523 molenhouders in Indonesië, Maleisië en Brazilië. De ruwe olie uit de molens gaat naar verzamelpunten, om vandaaruit naar raffinaderijen te worden verscheept. Daar wordt de olie geraffineerd en eventueel gefractioneerd tot stearine en oleï­ne, wat wordt gebruikt voor het maken van bijvoorbeeld kaarsen. In de keten van Unilever zitten 151 raffinaderijen, verspreid over de hele wereld, waaronder ook in Rotterdam. Vanuit de raffinaderij gaat het naar fabrieken die er koekjes, shampoo, medicijnen of schoonmaakmiddelen van maken.

Van alle palmolie die vorig jaar Europa binnenkwam, was 86 procent gecertificeerd volgens de RSPO-standaard. Nederland importeerde 3,1 miljoen ton palmolie. Daarvan belandde niet alles in de supermarkt. Een groot deel is in de Rotterdamse haven verwerkt en geëxporteerd door bijvoorbeeld biodieselbedrijf Neste.

Kritiek op RSPO-keurmerk

Maar zoals dat gaat bij keurmerken, krijgt ook de RSPO-certificering kritiek. Vooral van Milieudefensie. Doordat het bedrijfsleven zelf in de RSPO is vertegenwoordigd en het zelf de eisen stelt, is er sprake van ‘de slager die zijn eigen vlees keurt,’ vindt de organisatie.

Milieudefensie is niet tegen palmolie, maar wil dat vraag en aanbod in evenwicht komen, en dat de keten verduurzaamt. En dat is niet het geval. Milieu­defensie kwam de afgelopen jaren met rapporten waarin ze de misstanden bij palmoliebedrijven aankaartte, ook bij RSPO-gecertificeerde ondernemingen. Zo zouden die toch het oerwoud kappen, zich schuldig maken aan landroof en aan mensenrechtenschendingen.

Uit recent onderzoek waarbij bioloog Meijaard was betrokken, blijkt dat de positieve effecten van een RSPO-certificering tot nu toe marginaal zijn. De controle kan beter en het welzijn van de dorpen verbetert pas enkele jaren nadat de plantage is gecertificeerd.

Toch is de RSPO lid van de ISEAL, een internationale standaardiseringsorganisatie die aangeeft of het keurmerk geloofwaardig is, hoe vaak de standaard moet worden vernieuwd en welke controlemechanismen er nodig zijn. Volgens de keurmerkenwijzer van Milieu Centraal, die op verzoek van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat de voedingskeurmerken hebben beoordeeld, voldoet het RSPO-keurmerk.

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

Verantwoordelijkheden in de palmolieketen

Er zijn dus zowel negatieve als positieve punten te noemen bij het RSPO-keurmerk. Bij biologen, onderzoekers en milieuorganisaties heerst dan ook de opvatting: beter iets dan niets. Meijaard blijft de RSPO steunen, omdat ‘de principes en de criteria goed zijn’. Bovendien, zegt Den Hartog, is ‘geen enkel standaard is 100 procent perfect’. In de palmolieketen heeft ieder zo zijn rol, benadrukt ze. ‘Vrijwillige standaarden zoals RSPO en Rainforest Alliance hebben een rol om risico’s in toeleveringsketens aan het licht te brengen en kleinschalige boeren te ondersteunen bij duurzamere productie. De overheden hebben een rol om regelgeving in te stellen en te handhaven, en bedrijven hebben een rol om hun keten te verbeteren en het duurzame werk van boeren te belonen.’

Wordt die rol opgepakt door overheid en bedrijfsleven? De Nederlandse overheid heeft in het Klimaatakkoord afgesproken dat er geen palmolie mag worden bijgemengd voor biodiesel, omdat zij dit net als de Europese Commissie niet duurzaam vindt. De Nederlandse Emissieautoriteit zegt dat er vanaf 2016 geen palmolie meer uit de pomp is gekomen.

De producenten van de pindakaas en babyvoeding die in de Nederlandse schappen staan – Unilever en Nestlé – nemen ook hun verantwoordelijkheid. De RSPO controleert dan wel een keer per jaar of ze zich aan de regels houden, het is aan Nestlé en Unilever zelf om hun leveringsketen te bewaken.

Deze levensmiddelengiganten bezoeken de boeren en molens uit hun toeleveringsketen. ‘We bekijken bij de boeren hun inkomsten en helpen ze om niet alleen afhankelijk te zijn van palmolie,’ zegt Ware van Nestlé. Op die manier probeert het bedrijf de prikkel bij de boeren weg te halen dat ze ontbossen om hun plantage uit te breiden.

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

Nieuwe, nauwkeurige satellietbeelden

Daarnaast gebruiken Unilever en Nestlé satellietbeelden om de gebieden in de gaten te houden. Sinds vorig jaar kunnen ze dat heel nauwkeurig. Wageningen University Research heeft de Radar Meldingen voor Detectie Ontbossing (RADD) ontwikkeld, waarbij is samengewerkt met Global Forest Watch. ‘Het RADD is echt een game changer,’ zegt Johannes Reiche (37). Als assistent hoogleraar gaf hij leiding aan de ontwikkeling ervan. ‘We maken gebruik van radarsatellietbeelden, waardoor we door de wolken heen kunnen kijken.’

Dergelijke satellieten bestonden eerder ook al, maar niet boven alle tropische gebieden en ze waren meestal in handen van commerciële bedrijven. Hierdoor waren ze niet vrij toegankelijk voor partijen die ontbossing monitoren. Via Europese satellieten zijn de beelden nu voor het eerst gratis beschikbaar voor álle tropische gebieden.

‘Hiervoor kon je tijdens het regenseizoen zes à zeven maanden lang niet zien wat er met het tropisch regenwoud gebeurde,’ zegt Reiche. Nu zijn er elke zes tot twaalf dagen radarbeelden beschikbaar, ongeacht het weer. ‘Als er dan bos wordt gekapt of in brand gestoken, krijgen palmolieleveranciers zoals Unilever en Nestlé daarvan een alert,’ zegt Reiche. Zij kunnen vervolgens iemand ter plekke eropaf sturen om de zaak te controleren.

Ware van Nestlé: ‘We moeten alle instrumenten gebruiken om duurzame palmolie te krijgen: boeren en molens bezoeken, controle van RSPO én via satellietbeelden. Als we maar één van deze instrumenten gebruiken, lukt het niet.’

Landgebied beter managen

Bedrijven kunnen volgens bioloog Meijaard nóg een instrument inzetten: het landgebied – zowel agrarisch als bosgebied – managen. Doordat hij in Borneo woont en werkt heeft hij met eigen ogen gezien dat dit in Indonesië en Maleisië heel slecht gebeurt. Maar om het bos te beschermen, hoeven palmoliebedrijven volgens hem ook niet afhankelijk te zijn van de overheid. Met een onderzoeksteam heeft hij vijf palmoliemolens uitgelicht die als voorbeeld kunnen dienen.

Vier van deze vijf molens zijn ook leverancier van Unilever en Nestlé. Het bos bij deze molens wordt beschermd en de jacht op dieren is verboden. Via zogenoemde corridors, doorgangen tussen de palmolieplantages en de bossen, kunnen de dieren in het gebied blijven leven. ‘Het is niet ideaal,’ zegt Meijaard, ‘maar ze kunnen zo wel overleven.’

Arbeider in Maleisië verzamelt palmvruchten. Foto: Lai Seng Sin/REUTERS/ANP

Andere plantaardige olie als alternatief

Is overstappen op een andere plantaardige olie geen betere oplossing om de druk op palmolie te verlichten? Uit een nieuwe studie onder leiding van Meijaard blijkt dat dat niet helpt. Zo hebben oliepalmen 0,26 hectare nodig voor 1 ton olie. Soja heeft daarvoor 2 hectare nodig en raapzaad 1,25 hectare. Bovendien is de olieopbrengst per hectare bij palmolie hoger dan bij soja, raapzaad of zonnebloemolie. Er is dus meer landbouwgrond nodig voor andere plantaardige oliën. En meer landbouwgrond betekent meer ontbossing.

Andere gewassen zijn dus geen duurzaam alternatief. En feit is dat de vraag naar palmolie zal blijven stijgen. Het is dus zaak om zo snel mogelijk alle schakels duurzaam te maken, waardoor de natuur verder gespaard blijft. Onder meer voor de RSPO ligt daar een grote uitdaging, aangezien 81 procent van de keten nog niet als duurzaam is gecertificeerd.