Arbeiders en hun halfgod – Hugo Camps in gesprek met Eusébio

06 januari 2014Leestijd: 11 minuten

Een week voordat PSV in 1988 Benfica zou verslaan in de Europa Cup 1-finale treft Hugo Camps in Portugal hulptrainer Eusébio da Silva Ferreira. Tijdens een ‘rijkelijk met Portugese wijn besproeide’ lunch spreekt Camps met de ‘Zwarte Parel’ over voetbal, god en Johan Cruijff.

Dit artikel verscheen op 20 mei 1988 in weekblad Elsevier.

Tegen de zanderige heuvelflank aan de overkant van het monumentale Estadio da Luz, het stadion van Sport Lisboa e Benfica, staat een schaapherder te dromen tussen schaarse grassprietjes en welgeteld eenentwintig schapen. En geen mens van het Iberische schiereiland die gelukkiger is dan deze Augusto. Met de warmte van de aarde in zijn kleren, het zachte geblaat om hem heen, maar vooral met dat weidse zicht over het oefenterrein van Benfica, waar Aguas, Diamantino, Chalana en Mozer dagelijks de spieren losgooien en enkele artistieke nummertjes laten zien.

De schaduw van god

Er mogen dan groenere oases in en nabij Lissabon te vinden zijn, Augusto wil hier niet meer weg. Absoluut niet. ‘Want,’ zegt hij, de ogen in trance, ‘ziet u daar de kathedraal liggen, zoals wij het stadion van Benfica al bijna een eeuwlang noemen? Is er dan een mooiere horizon te bedenken waar de hemel de aarde raakt? Nee toch! Ik leef hier in de schaduw van God.

En elke ochtend zie ik zijn Zoon, Eusébio da Silva Ferreira, in een Renault 5 voorbij flitsen. En ik, Augusto, word door hem gegroet. Elke ochtend. Waar ter wereld zou ik dan beter kunnen vertoeven? Ja, misschien af en toe in de armen van een vrouw… Maar oud en lelijk als ik ben, die zijn aan mij nog maar zelden besteed.’

Ik kan de vervoering van Augusto delen. Het (vernieuwde) Estadio da Luz is zelfs mooier dan een kathedraal. En in ieder geval grootser dan Maracana in Rio de Janeiro en Bernabeu in Madrid. Het witte, rimpelloze cement steekt schril af tegen de afgebladderde gevels van Lissabon. Er werd voor de verbouwing en verruiming van het stadion trouwens niet op een escudo gekeken. Dat hoefde ook niet, want de overheid heeft zestig procent van de financiering op zich genomen. Zoals dat met nationale monumenten en instituten betaamt.

Rillingen

Ik ervaar nu zelf wat me in lyrische beschrijvingen was aangekondigd: je kunt dit stadion inderdaad niet betreden zonder rillingen over de rug. De bronzen adelaar (embleem van Benfica) met zijn immense vleugels, boven de hoofdingang, straalt een mystieke onvergankelijkheid uit. Het lijkt wel of ik de vlam van de onbekende soldaat nader.

Maar de onvergetelijke schoonheid ervaar ik pas binnen in het stadion, gezeten op een van de honderdtwintigduizend lege plastic stoeltjes. Voor mij strekt zich het omgekeerde heelal uit, met de grasmat als sterrenhemel. En om de vredigheid nog intenser te maken, bloeien in twee bloemenperkjes langs de ingang van de catacomben prachtige rozenstruiken. Zo rood als het shirt van Benfica.

Voetbal is geen oorlog

Rinus Michels had het mis: voetbal is geen oorlog. Het is maandagochtend half tien als Eusébio da Silva Ferreira op de parkeerplaats voor het stadion uit zijn Renaultje stapt. Op zijn midlife-buikje na is de 46-jarige gewezen wereldvoetballer nog niet veel veranderd. Zijn voorhoofd was in de glorierijke jaren zestig ook al een rivierdelta en is dat nog steeds. De haargrens is met de jaren weinig of niet opgerukt en zelfs in het wandelritme waarmee hij nu naar het stadion loopt, schemert nog steeds iets van de valse traagheid van een panter door.

De Europese voetballer van het jaar 1965, die Benfica in zestien jaar tijd aan dertien nationale titels hielp, Pelé overklaste tijdens de wereldkampioenschappen van 1966 in Engeland en die voordien een al even onvergetelijke wedstrijd in Amsterdam had gespeeld in de finale om de Europa Cup tegen Real Madrid, is nog niet echt oud geworden.

Zelf wil hij, zo te zien, ook nog graag van déze wereld zijn: gouden kettinkje om de pols en om de hals, een omslag aan de broek en schoenen van blauw suède.

Stroef

Het eerste gesprek met Eusébio verloopt uitermate stroef. Het is aan zijn koninklijke toon te horen dat Portugal jarenlang geregeerd werd door het trio Salazar, Eusebio en Amalia Rodrigues. Interviews zijn er ook om schriftelijk te worden aangevraagd wordt me toegebeten.

Maar allez, na de training van de doelmannen, zijn dagelijkse bezigheid bij Benfica, zal hij overwegen of de opname van een reclamespot voor een Japans televisiestation een uurtje kan worden uitgesteld. Een kwartier later verschijnt Eusébio in blauw trainingspak en weer met heuse voetbalschoenen op het oefenterrein. Nu pas zie ik dat hij ook een kontje heeft gekregen.

Enkele honderden socios zijn inmiddels ook opgedaagd om hun idolen te bewonderen.

De vreemde verslaggever

Met het notitieboekje in de hand wordt de vreemde verslaggever meteen onder een kruisvuur van vuile blikken gelegd. ‘Ze denken zeker dat jij een spion van PSV bent,’ fluistert de Portugese fotograaf mij troostend toe. ‘Maar maak je geen zorgen, deze mannetjes zijn te oud om te slaan.’ Benfica-trainer Toni en zijn hulpje Jesualdo hebben wat te bespreken terwijl Chalana, Aguas, Magnusson, Pacheco en de anderen rondjes lopen.

Eusébio wordt niet in het overleg betrokken. Die loopt alleen, in grote ingekeerdheid, de middencirkel af. Het hoofd diep naar beneden gebogen. Zo moet hij jaren geleden ook in Lourenco Marques, de toenmalige hoofdstad van Mozambique, hebben gelopen, toen hij nog aan de kost kwam door als schelpenzoeker langs de stranden te struinen.

Tot hij door een scout van Benfica als straatvoetballer werd ontdekt en op achttienjarige leeftijd naar het overzeese Lissabon werd genodigd.

Training

Ik zie nu ook dat hij lichtjes mankt: een weerbarstige meniscus en vier operaties hebben hem voor het leven getekend. Ik betrap me er op dat deze lichte handicap de herinnering aan zijn fabelachtige baltechniek, de explosies vanuit het middenveld en zijn met de volle wreef afgevuurde kanonskogels van weleer er alleen maar mooier opmaakt. En even later stel ik opgeluchtvast dat Eusébio toch nog altijd de kruising weet te vinden. Voor doelman Silvino is deze training beslist geen verzetje. Eusébio schiet uit alle hoeken en paal, staander en de netten trillen zoals de was in de wind tussen de paalhuisjes verderop in de arme Benfica-wijk.

Het laatste onderdeel van de training is een serie penalty’s.Telkens als Silvino er eentje pakt, klapt de trainer bemoedigend in de handen. Maar mooier dan dit alles is het ritueel dat Eusébio zelf nog maakt van zijn optreden. Voor elke penalty die hij neemt, klopt hij de punt van de schoen af in het gras. Deze tik met de voet was het kruisteken van alle voetballers uit de jaren vijftig en zestig. Dat uitgerekend een supervirtuoos als Eusébio nu, zoveel jaren later, nog steeds trouw blijft aan deze ouderwetse bezwering, ervaar ik als een jubel. Niet alles uit het verleden is dus tevergeefs geweest. In zijn tijd knalde Eusébio er tenslotte in één seizoen eens 42 doelpunten in. Een record dat de wat oudere socios van Benfica nog steeds vol heimwee stemt.

Loepzuiver

Gaspar Ramos (de Kees Ploegsma van Benfica) heeft ook weer genoten van de training van Eusébio. Hij vraagt me of ik wel opgemerkt heb hoe onverminderd loepzuiver de traptechniek van de Zwarte Panter is gebleven. Volgens de manager is het een zegen voor Benfica dat Eusébio nog steeds aan de ploeg verbonden is en dan niet alleen als trainer van de doelmannen maar ook als PR-man. ‘Een club van Europees formaat kan zich geen beter uithangbord dromen. Overal in de wereld weten ze nog steeds wie Eusébio is. Hij is een wandelend visitekaartje en veel vergelijkbare clubs in en buiten Europa zijn daarom jaloers op ons.’

Of Benfica voor Eusébio ook de functie van sociaal vangnet vervult, wil Ramos bevestigen noch ontkennen. Maar zeker is dat  Eusébio geen briljant financier en vermogensbeheerder is gebleken. Goklust en vrouwen hebben ook deze vedette talloze veren gekost en toen het marxistische regime in Mozambique aantrad, kon zelfs deze halfgod zich niet aan de spiraal van nationalisaties onttrekken. Vandaar zijn uit sportief oogpunt onzalig experiment om nog enkele jaren in het Amerikaanse soccer te duiken.

Redding

Voor journalist en Benfica-filosoof Manuel Dias Neves lijdt het geen twijfel dat Eusébio na zijn carrière als voetballer door de club uit Lissabon voor de maatschappelijke ondergang werd behoed. ‘Benfica,’ zo weet Neves, ‘is de voorbije jaren trouwens voor wel meer ex-voetballers een instrument van (laatste) sociale zekerheid gebleken. Neem nu die andere ster uit de jaren zestig, de middenvelder Coluna.

Ook hij kwam een paar jaar geleden berooid uit Mozambique terug met een doodzieke vrouw. Coluna was als voetballer al politiek bewust en een actief medestander van het Frelimo. Na de omverwerping van het koloniaal bewind aanvaardde hij dan ook een staffunctie op het ministerie van Sportzaken in Maputo. Maar de ziekte van zijn vrouw deed hem terug keren naar Portugal. En sedertdien mag Coluna de scholieren van Benfica trainen en wat scoutingswerk voor de dub verrichten. Zonder dat zou hij wellicht in de bijstand terecht zijn gekomen.’ De sportverslaggever acht nu het ogenblik gekomen voor een vergelijking met PSV. Kraaiend van de opwinding zegt hij: ‘In tegenstelling tot de club van het hardvochtige, kapitalistische Philips uit Eindhoven is Benfica een moeder gebleven. Ook voor de verloren zoon die, na dwalen en dolen, toch maar weer besluit naar het oude nest terug te keren. Ontferming in de sport… het bestaat, het bestaat nog, en wel hier, in de club van de adelaars.’

Portugese wijn

Alsof hij alle humeurigheid van zich heeft afgetraind is Eusébio ineens de vriendelijkheid zelve geworden. We kunnen samen met hem de lunch gebruiken in een restaurant aan de vissershaven. ‘Die Japanners hebben toch geld en tijd genoeg.’ In de kleine, bonkige straatjes, op weg naar Lissabon-zuid, lijkt Eusébio de paus wel. Links en rechts volgen de wuifhandjes elkaar in een hoog tempo op. De Benfica-vedette kan beter met de knieën sturen.

Tijdens de uitgebreide lunch, rijkelijkbesproeid met Portugese wijn, wordt Eusébio almaar minzamer en vrolijker. Het had bijna een interview zonder vragen kunnen worden. Alleen over de uitslag van de wedstrijd op 25 mei in Stuttgart wil hij zich niet uitlaten. ‘Je mag God niet verzoeken.’ Van PSV wist hij alleen dat het een sterk collectief is. En ook dat Koeman als de leider van de ploeg geldt.

Maar het bekijken van enkele videobanden hebben hem een stuk wijzer gemaakt.

Gerets is een houthakker

Eusébio : ‘Ik ken weinig libero’s die Rui Aguas (jawel, de zoon van José, red.) van een doelpunt kunnen afhouden.Wel, Nielsen is er zo een. Nielsen-Aguas wordt een wedstrijd binnen de wedstrijd. Het middenveld van PSV heeft me niet echt geïmponeerd, maar bij één speler heb ik wel flitsendewereldklasse gezien: Vanenburg. Dat de 35-jarige Gerets op dit niveau nog meedraait, is eigenlijk een schande voor de jeugd en misschien wel voor het voetbal. Die Gerets blijft toch een houthakker. Alleen vind ik het knap van hem dat hij, na al die tegenslagen en schandalen, nog steeds de, ook mentale, kracht heeft om topvoetbal te spelen.’

Volgens Eusébio is het een geluk voor Benfica dat Gullit niet meer in het PSV-shirt rondloopt. ‘Jazeker, die kan ook een wedstrijd in zijn eentje beslissen. Hij heeft veel van wat ik destijds ook had: snelheid, verrassende tempowisselingen en een ongelooflijk droog schot.’

Er volgt nu ongevraagd een treurzang over de miserabele teloorgang van Feyenoord. ‘Zoiets mag niet gebeuren,’ zegt Eusébio. ‘Ik had veel liever een finale gezien tussen Feyenoord en Benfica. Dat zijn tenminste twee clubs die een traditie hebben. PSV heeft die niet en spreekt daarom niet tot de verbeelding. En die verbeelding zal Philips nooit kunnen afkopen. Het kan voor een topclub ook wel eens een poosje wat minder gaan. Maar je mag een topclub nooit laten zakken in het donkere gat van de middenmoot. Dan pleeg je bedrog tegenover de traditie, de geschiedenis en de trouw van de supporters. Eigenlijk zou een club zonder verleden nooit de finale voor de Europa Cup mogen spelen. Daarom ben ik ook tegen de greep van de multinationals op mijn geliefde sport. In Benfica is dat gelukkig uitgesloten. Hier hebben tachtigduizend socios, die elke maand vijfhonderd escudo’s betalen om lid te mogen zijn, de club gebracht tot waar ze nu staat. Die tachtigduizend zullen hun vooral morele macht nooit willen afstaan aan een vreemde heerser.’

Cruijff

Eusébio wordt nu al voor de zesde keer tijdens de lunch aan de telefoon geroepen. Maar hij blijft mild en welgezind. ‘Deze man belde me uit Duitsland,’ licht hij toe. ‘Ik heb me namelijk geëngageerd om na de finale een tournee door Duitsland te maken langs de Portugese emigranten. Het geld dat ik daarbij ophaal, is bestemd voor de hongerigen in mijn vaderland Mozambique.’ Als ik opmerk dat ik Johan Cruyff zoiets niet meer zie doen, neemt de Benfica-coach heftig de verdediging op van zijn vriend. ‘Jullie Hollanders hebben veel kritiek op Cruyff, dat is me bekend. Hijzelf lokt dat ook uit, omdat hij het niet kan laten de massa te treiteren met zijn wat kakelzieke arrogantie.

Maar ik ken Cruyff van in de kleedkamer, zwetend met ontbloot bovenlijf. Daar liegt de natuur van een mens niet. En neem van mij maar aan dat Cruyff een goed mens is, zijn karakter ten spijt.’ Maar wel belust op geld. ‘Dat is de tijdgeest. Ook middelmatige spelers krijgen vandaag premies uitbetaald die in mijn tijd als jaarsalaris golden. Ik ben niet rijk, maar gelukkig nog wel gezond. Na de wereldkampioenschappen van 1966 tekende ik een voorcontract met Inter Milaan. Benfica zou maar liefst drie miljoen dollar opstrijken. En ikzelf zou er natuurlijk ook een stuk beter van geworden zijn. Ik heb toen op mijn knieën gebeden dat Italië de grenzen zou openen voor buitenlandse voetballers. Maar mijn gebed in mei 1967: ‘Toen mijn dochter geboren werd woog ze drie kilo,- ik maakte die dag drie doelpunten’