Waarom denkt Asscher toch dat overheid voor banen moet zorgen?

18 november 2014Leestijd: 6 minuten

Banenplannen zijn er niet voor werklozen, maar voor politici. De pretentie dat de overheid banen kan – en moet – scheppen, is onuitroeibaar. Het is zelfs niet ondenkbaar dat al die banenplannen échte banen kosten.

Het is een bijkans onuitroeibaar misverstand dat de overheid ‘iets’ moet en ook kan doen, als de werkloosheid hoog is. Dit misverstand heeft zelfs een eigen ministerie, het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Dat ‘Werkgelegenheid’ werd in het najaar van 1981 door de toenmalige minister, PvdA-leider Joop den Uyl, toegevoegd aan de naam van zijn departement. Het idee dat de overheid werk maakt van werk, is dus al meer dan dertig jaar geïnstitutionaliseerd.

Dus is het niet zo vreemd dat Kamerleden – en ook journalisten – steevast aan bewindslieden vragen hoe en hoeveel banen ze gaan maken. Zo leeft het misverstand van de overheid als banenschepper voort.

Stoïcijns

Soms is er een minister die er niet aan meedoet. De VVD’er Henk Kamp kreeg drie jaar geleden als minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de oppositiepartijen PvdA, SP en GroenLinks over zich heen, want die wilden dat het eerste kabinet-Rutte vanwege de crisis ‘extra maatregelen’ nam, zoals een WW-uitkering in deeltijd.

Kamp bleef stoïcijns. Hij zag niets in banenplannen. Het kabinet waarvan hij deel uitmaakte, was een jaar tevoren al begonnen aan een banenplan, zei Kamp – en dat was het Regeerakkoord dat VVD en CDA hadden gesloten.

Kamp stelde niet te geloven in de overheid als ‘banenmotor’; banen worden geschapen door bedrijven. Daarom werkte het toenmalige kabinet naar Kamps zeggen aan een kleinere overheid en minder regels voor het bedrijfsleven, en moest het lonender worden om te gaan werken.

De maakbaarheid van werk wordt vooral gekoesterd door links. PvdA-ministers lopen er het hardst voor, ook al omdat ze juist in dit opzicht voortdurend de hete adem van andere linkse partijen in hun nek voelen. De spanning over de maakbaarheid van werk zit dan ook volop ingebakken in het tweede kabinet-Rutte, van VVD en PvdA.

Persoonlijke drama’s

Half september werd die spanning mooi zichtbaar. Als gevolg van de bezuinigingen op bejaardenhuizen en huishoudelijke hulp loopt het aantal banen in die sector vanzelfsprekend terug.

Minister Edith Schippers (VVD) van Volksgezondheid stelde in een interview met de Volkskrant dat ontslag ‘altijd heel ingrijpend’ is. ‘Maar er werken 1,3 miljoen mensen in de zorg. Bij de ontslagen in de thuiszorg gaat het om een heel klein percentage daarvan. Het zijn persoonlijke drama’s, maar het gaat over zorg die we met zijn allen betalen, niet over een werkgelegenheidsproject.’

Al de volgende dag werd Schippers’ staatssecretaris, de PvdA’er Martin van Rijn, geïnterviewd in Buitenhof. En die leek er helemaal niet zo van overtuigd dat de zorg geen ‘werkgelegenheidsproject’ is.

Van Rijn vertelde trots dat hij daags tevoren met zijn partijgenoot, minister Lodewijk Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, met allerlei wethouders en vertegenwoordigers van de zorgsector in de weer was geweest om in de zorgsector ‘banen te behouden en banen te scheppen’. Van Rijn wilde dat ‘zoveel mogelijk banen behouden blijven’.

Met Schippers bezuinigt Van Rijn op de zorguitgaven, waardoor zorgbanen verdwijnen. Met geld van PvdA-minister Asscher van Werkgelegenheid worden die banen daarna weer gered. De zorg is kennelijk een werkgelegenheidsproject.

De pretentie dat de overheid banen kan en moet scheppen, blijft zo onuitroeibaar, ook al blijkt keer op keer dat het niet of nauwelijks werkt, tot een grote en soms fraudegevoelige bureaucratie leidt en met hoge kosten gepaard gaat. Het is niet ondenkbaar dat gesubsidieerde banen banen kosten. Om die te betalen, moeten de belastingen dan wel de staatsschuld worden verhoogd, wat tot vernietiging van economische activiteit en dus van werkgelegenheid leidt.

Armoede

De eerste echte overheidsbemoeienis met de arbeidsmarkt dateert van ruim een eeuw geleden. Werkloosheid en daarmee samenhangende armoede vloeiden vooral voort uit het ontbreken van een behoorlijke arbeidsmarkt. Zo ontstond het arbeidsbureau, aanvankelijk heel trefzeker arbeidsbeurs genoemd – een rol die inmiddels door uitzendbureaus en internet is overgenomen.

De huidige pretenties van de overheid op het gebied van werkgelegenheid begonnen onder het kabinet-Biesheuvel (1971-1973) en de uit de vak­beweging afkomstige minister Jaap Boersma (toen ARP, later PvdA) die een reeks programma’s van enkele miljarden guldens per jaar op gang bracht.

Daar ging Boersma mee door in het kabinet-Den Uyl (1973-1977). Joop den Uyl geloofde nog meer dan Boersma in de maakbaarheid van werk. En zo werd, om de eerste oliecrisis te pareren, nog eens 5 miljard gulden uitgegeven aan de bouw of verbouw van dorpshuizen, buurthuizen, zwembaden en andere voorzieningen.

Melkertbanen

Het idee was dat als je de bouw aanjoeg en daar voor werk zorgde, alles wel goed kwam. Den Uyl en de zijnen waren even vergeten dat het weinig zin had om gebouwen neer te zetten als die gebouwen niet te exploiteren waren zonder ook daarvoor weer subsidies uit te trekken.

Toen Den Uyl in 1981 zelf minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid werd, drukte hij een banenplan van 3 miljard gulden door, dat slechts 12.500 banen opleverde: 240.000 gulden per baan. In de kabinetten-Lubbers die volgden, werd het wat soberder, maar vooral nadat de PvdA weer ging meeregeren (1989-2002) kwamen er weer talloze kostbare programma’s: voor jongeren, voor allochtonen, voor melkertbanen, loonkostensubsidies en voor werkervaringsplaatsen.

Onder PvdA-minister van Sociale Zaken Ad Melkert (1994-1998) werd er jaarlijks zonder veel succes 6 miljard euro uitgegeven aan reïntegratie van werklozen en arbeidsongeschikten. Dat de werkloosheid toch daalde, kwam doordat de economie onstuimig groeide.

Als de banen­industrie van Melkert iets opleverde, kwam dat vooral doordat de gesubsidieerde reïntegratiesector kunstbanen voor zichzelf schiep. ‘Melkertiers’ stroomden hoogstzelden door naar een echte baan.

Vergeleken met deze hoogtijdagen van de maakbaarheid van werk doet PvdA-minister Lodewijk Asscher het nog rustig aan, al staat er ook op zijn begroting nog altijd voor 3,2 miljard euro aan uitgaven voor ‘reïntegratie’.

Sociale vrede

De bekendste banenplannen van Asscher zijn de ‘sectorplannen’, te besteden door de polderende werkgevers en vakbonden, gemeenten en de zorgsector.

De basis daarvoor werd gelegd in het zo bewierookte ‘sociaal akkoord’ van begin 2013, waarmee het kabinet-Rutte hoopte de sociale vrede te kopen. Asscher heeft er tot eind volgend jaar 600 miljoen euro voor, waarvan ongeveer de helft al is toegedeeld.

Asschers banengeld gaat naar zulke uiteenlopende sectoren als de bouw, de publieke omroep en diverse regio’s. Om de paar dagen verschijnt er weer een persbericht: 1 miljoen voor de huisartsen, 7 miljoen voor de timmerfabrieken, geld voor Helmond en voor Dordrecht. Aanvankelijk liep het niet eens zo hard, want de branches en de regio’s moeten zelf net zoveel bijleggen als ze van Asscher krijgen.

Lagere belasting

Maar levert Asschers banenplan wél banen op? Het valt te betwijfelen. Eigenlijk gaf ook de minister zelf die pretentie al snel op. Het gaat nu meer om het behoud van zorgbanen die door bezuinigingen zouden verdwijnen – al met al voor enkele honderden miljoenen – en om het coachen van jeugdige en oudere werklozen, en zelfs om ‘gezondheidsbevordering’, waarvoor gemiddeld maar 1.250 euro per persoon beschikbaar is.

Asscher zegt niet meer dat mensen aan het werk komen, maar stelt slechts dat er – omgerekend – enkele honderdduizenden mensen door worden ‘geraakt’.
Als de minister er zelf al zo weinig van durft te verwachten, is de vraag waarom hij het dan doet. Kan hij het geld niet beter besteden aan lagere belasting voor werk? Dat leidt aantoonbaar wel tot meer werk.

Het antwoord is simpel: politici – de een meer dan de ander – vinden dat ze wel geld moeten uitgeven voor werk, omdat ze anders niet kunnen zeggen dat ze iets doen aan werkloosheid. Dat het nooit helpt, doet er dan minder toe. Banenplannen zijn er niet voor werklozen, maar voor politici.