Historicus oordeelt hard over (leger)leiders Nederlands-Indië

29 september 2016Leestijd: 5 minuten
Herdenking bij het Indisch Monument van de capitulatie van Japan op 15 augustus

Handelden de 220.000 Nederlandse militairen en 35.000 politieagenten tijdens de koloniale oorlog in Nederlands-Indië (1945-1949) in strijd met het oorlogsrecht? Vandaag verscheen ‘De brandende kampongs van generaal Spoor’ door de Zwitsers-Nederlandse historicus Rémy Limpach.

Hij werkt voor het geschiedkundig instituut van Defensie en veroordeelt in harde bewoordingen het optreden van generaal Simon Spoor, luitenant-gouverneur-generaal Huib van Mook en luitenant-gouverneur-generaal Henk Felderhof.

De eerste had ‘bloed aan zijn handen’; de tweede ‘ging over lijken’ en de derde ‘legitimeerde het geweldsmisbuik’. Limpach legt de verantwoordelijkheid voor grove schendingen van de mensenrechten daarmee bij de drie ‘generaals’, die de hoogste militaire -, civiele – en justitiële autoriteit in Nederlands-Indië waren.

Zijn 800 pagina’s dikke boek is een catalogus van het onrecht. Hij beschrijft zeven ‘case-studies’ van massamoorden en bloedige campagnes. Plus circa honderd op zichzelf staande voorbeelden van machtsmisbruik, wraak en redeloos geweld. Maar dit betekent geenszins dat alle militairen bloed aan hun handen hadden. Integendeel, de meesten van hen valt niets te verwijten.

Oordeel

Limpach knipt zijn oordeel in drieën. Hij stelt dat 1) een groot deel van de troepen géén extreem geweld gebruikte; 2) dat een deel van de troepen zich te buiten ging aan ‘systematisch extreem geweld’ en dat 3) de Nederlandse strijdkrachten per saldo ‘structureel extreem geweld’ gebruikten.

Systematisch geweld is het ergste, want het betekent dat massamoorden en standrechtelijke executies stiekem onderdeel waren van de militaire strategie. Het ging om de militaire inlichtingendiensten die (vermeende) opstandelingen martelden; om de Speciale Troepen van kapitein Raymond Westerling op Celebes die  maandenlang massamoorden uitvoerden en om sommige eenheden van de reguliere troepen (KNIL, landmacht, mariniers) die met name in 1949 op lokaal niveau moordend rondtrokken.

Limpach – wiens moeder Nederlandse is – promoveerde vorig jaar aan de universiteit van Bern op zijn onderzoek. In Zwitserland gaat zoiets niet in het openbaar. Hoogleraren krijgen de tijd om op de dissertatie te reageren. Pas na een jaartje wordt het boek gepubliceerd. Inmiddels werkt Limpach voor het ministerie van Defensie. Bij het Nederlands Instituut voor Militaire Historie doet hij research naar de schadeclaims van nabestaanden in Indonesië.

Minister Jeanine Hennis (Defensie) noch premier Mark Rutte gaf opdracht tot dit onderzoek. Maar omdat Limpach inmiddels voor Defensie werkt, lijkt het alsof Den Haag schoon schip wil maken.

Nuances

ned essay boekLimpach’s boek kent nuances. Het koloniale leger bestond niet uit louter ploerten. De meeste soldaten probeerden het beste ervan te maken en veel officieren hadden een zuiver moreel kompas. Hij schrijft bij voorbeeld over bataljonscommandant Le Roy op Celebes en over een majoor op Bali. Helaas sneuvelde Le Roy en kwam de majoor bij een surfongeluk om het leven. Hun opvolgers lieten de discipline versloffen en vervolgens vonden er massamoorden plaats.

Wie moet je dit nu verwijten? Limpach oordeelt hard over de koloniale trojka: luitenant-gouverneur-generaal Huib van Mook; procureur-generaal Henk Felderhof en vooral generaal Simon Spoor. De hoogste militair had charisma en was geliefd bij de militairen. Hij sprak vrome woorden over het beschermen van de burgerbevolking. Maar volgens Limpach wist hij wat er gebeurde en hield hij kapitein Raymond Westerling – ondanks de massa-executies op Celebes – de hand boven het hoofd.

Limpach beschrijft Spoor als ‘een naïeve intellectueel’. En een leger met zo’n bevelhebber degenereert onvermijdelijk. Commandanten te velde moesten de fraaie speeches van Spoor voorlezen en terwijl de manschappen nog in het gelid stonden, voegden sommige luitenants of kapiteins er een zinnetje aan toe: ‘En schiet ze nou maar kapot.’ Daarmee was de moraal tot hypocrisie gereduceerd. Volgens Limpach veegde Spoor de onvermijdelijke geweldsuitbarstingen onder het tapijt.

Redeloos geweld

Want ook Spoor hanteerde de logica van de contra-terreur. Redeloos geweld om de inlanders zó bang te maken dat ze de zijde van het koloniale gezag zouden kiezen. De opstandelingen reageerden met nóg meer geweld tegen de bevolking en tegen de Nederlanders. De afschrikking mislukte en – niet overal, maar in sommige regio’s en gedurende bepaalde fasen van de strijd – ontstond een wedloop van geweld en represailles.

Vijf jaar na dato stuurde het toenmalige kabinet twee magistraten naar Indonesië om zaken te onderzoeken. Het waren advocaat-generaal C. van Rij en officier van justitie W. Stam. Ze kwamen met een uitvoerig rapport, maar het kabinet-Drees III zette er een stempel op: ‘Geheim.’

Vanaf 1969 maakten Indië-veteranen melding van moordpartijen. Het kabinet-De Jong gaf opdracht tot een onderzoek, waarvoor justitieambtenaar Cees Fasseur – later een vooraanstaand historicus – drie maanden kreeg. Fasseur stuitte op het rapport Van Rij/Stam, maar door tijdgebrek kon hij het niet meer verwerken. Zo kwam Fasseurs ‘Excessennota’ tot stand. Een volgens Limpach misleidende tekst.

Weliswaar werden 110 extreme gewelddadigheden beschreven, maar met de nota kon het kabinet-De Jong besluiten dat het een kwestie was van uitzonderingen (de speciale troepen op Zuid-Celebes; de inlichtingendiensten en de para’s, plus een aantal militairen met een lage rang die zich in individuele gevallen niet hadden kunnen inhouden), terwijl de strijdkrachten zich over het algemeen correct hadden gedragen.

Pseudoniem

Het zat Fasseur niet helemaal lekker en stiekem schreef hij een artikel in Vrij Nederland waar verder niemand iets mee deed, want het was onder pseudoniem. Hij bewaarde het dossier Van Rij/Stam thuis op zolder. Bij het Rijksarchief zouden er zomaar pagina’s uit kunnen verdwijnen. Later – Fasseur was al hoogleraar te Leiden en biograaf van Oranje – deponeerde hij de stukken toch weer bij het Rijksarchief. Daar trof Limpach het enkele jaren geleden aan.

De onderzoeker baseert zijn boek  onder meer op Van Rij/Stam. In 1954 had het rapport de aanzet kunnen geven tot strafvervolging tegen degenen die massale executies hadden uitgevoerd. Dat had de lucht kunnen klaren en de overige Indiëgangers van alle blaam kunnen zuiveren. Het ministerie van Justitie vroeg in 1954 echter de jurist Prof. Guus Belinfante om raad. Hij las het rapport Van Rij/Stam en trok nog hardere conclusies dan de auteurs al hadden gedaan. Maar Belinfante  voorzag ook dat het niet bij rechtszaken tegen individuele oud-militairen zou blijven. Weldra zouden vlagofficieren en civiele autoriteiten verantwoordelijk worden gehouden: ‘Die sneeuwbal zal gaan rollen.’ Daar zat het kabinet niet op te wachten en het onderzoek belandde in de la.

Anno 2016 is de situatie radicaal anders. In plaats van een collectief verlangen naar verdringen, bestaat er juist grote behoefte aan opening van zaken. Oppositie en media schreeuwen om een oordeel van het kabinet. Het is aan VVD-premier Mark Rutte en zijn partijgenote Jeanine Hennis van Defensie om het rapport-Limpach van een gepast commentaar te voorzien.  PvdA-minister Bert Koenders (Buitenlandse Zaken) dringt er volgens Haagse bronnen op aan de zaak zeer serieus te nemen en wil een groot historisch onderzoek.