Tijdens een reis door Afrika ontdekt columnist Zihni Özdil tot zijn schrik hoe diep kolonialisme, cultuurverschil en westerse frustratie in zijn denken zitten.
Hier zit ik, op een stoffig terras ergens in Oost-Afrika, met een lauwe fles Kibo Gold in mijn hand. En een hoofd vol gedachten die ik liever niet hardop uitspreek.
De zon brandt op mijn nek en de lucht ruikt naar uitlaatgassen en gegrild vlees. In de verte klinkt het getoeter van een bajaji (een soort tuktuk) die zich door het chaotische verkeer wurmt.
Waar frustratie en cultuur elkaar raken tijdens vakantie
Ik ben met vakantie. In een land dat ik zou moeten omarmen als een verloren thuis, een plek waarmee ik wortels deel. Als kind van de Derde Wereld, geboren en later op het straatarme Rotterdam-Zuid getogen in een omgeving waar armoede en improvisatie de norm waren.
En toch, tot mijn schaamte, merk ik dat ik me hier kapot erger.
Want niets werkt hier. Niets.
Het dagelijkse ongemak in Oost-Afrika
De elektriciteit valt om de haverklap uit. Gisteravond zat ik in het pikkedonker in mijn hotelkamer. Met een laptop die nog 5 procent batterij had en een keiharde, meedogenloze EW-deadline die ik niet kon negeren.
Het verkeer? Een anarchistische dans van claxons, motorbikes die rakelings langs voetgangers scheren, en chauffeurs die verkeersregels als louter suggesties lijken te beschouwen.
En dan de afspraken. O, de afspraken! Een gids die een uur te laat komt opdagen, met een glimlach alsof tijd een optioneel concept is. Een ober die je bestelling vergeet. Een monteur die belooft ‘morgen’ te komen en vervolgens in rook opgaat.
De innerlijke Europeaan die ik nooit wilde worden
Ik voel mijn innerlijke wereldvreemde Europeaan ontwaken. Ben ik, nota bene degene die altijd met verve de westerse arrogantie bekritiseerde, die lachte om de vooringenomenheid van Europeanen die klaagden over de ‘chaos’ in de Global South, nu zelf zo’n elitaire, wereldvreemde figuur geworden?
Ik kijk naar mijn eigen gedachten en zie een karikatuur: de typische Nederlander met zijn agenda, zijn stiptheid, zijn verwachting dat alles altijd maar werkt. Alleen de pot pindakaas ben ik vergeten in te pakken om mee te nemen hiernaartoe.
Ik betrap mezelf op een neerbuigende irritatie die ik altijd verachtte. En dat is precies waar de schaamte begint. Laten we eerlijk zijn: hoe kan iemand deze plek, deze mensen, zo makkelijk veroordelen?
Kolonialisme als verklaring – of als excuus?
Eeuwen van kolonisatie, uitbuiting en onderdrukking hebben ongetwijfeld hun sporen nagelaten. Is het dan niet logisch dat een cultuur van stiptheid en efficiëntie hier niet diep geworteld is?
Europa heeft dit continent geplunderd, haar grondstoffen gestolen, haar mensen tot slaaf gemaakt en haar structuren ontwricht. Wat verwacht ik dan? Dat alles hier werkt zoals in een Zwitsers dorp?
Dat een land dat nog steeds worstelt met de erfenis van koloniale grenzen en economische afhankelijkheid dezelfde precisie heeft als Nederland dat al decennia in welvaart zwemt?
Ik haal diep adem, nip aan mijn inmiddels veel te warme bier en probeer mijn frustratie te onderdrukken. Want ik wil niet die persoon zijn. Ik wil niet de Europeaan zijn die met een superieure blik kijkt naar de chaos en denkt: ‘Waarom kunnen zij het hier niet gewoon iets beter doen?’
Wanneer zelfkritiek omslaat in superioriteit
Maar dan. O, dan. Gistermiddag zat ik met mijn nuchtere, in Assen geboren, Nederlandse vriendin in een lokaal restaurant. Een gezellige plek met rieten stoelen, een niet al te schoon ruikende lepel als bestek en veel te felle lampen die ook overdag aanstaan.
Tussen de happen van mijn heerlijke Uroyo door hield ik een vurig betoog. Achteraf was het projectie naar mijn vriendin, die zelf nergens mee zat.
‘Weet je,’ zei ik, ‘je kunt het deze mensen niet kwalijk nemen. Na alles wat het Westen hier heeft aangericht – de slavernij, de grondstofroof, de willekeurige grenzen – is het geen wonder dat er geen cultuur van punctualiteit is. Het is de schuld van het Europese kolonialisme!’
Mijn vriendin knikte, een beetje sceptisch, maar ze liet me praten. Ik voelde me nobel, verlicht, alsof ik een preventief moreel kompas was.
De wc als reality check
Tot ik naar de wc ging.
Ik kwam terug, mijn gezicht rood van ergernis, en barstte los. ‘Hoe moeilijk is het, hoe moeilijk, om in een druk restaurant te zorgen dat de zeepdispenser niet altijd leeg is? Een keer per dag een plastic flesje niet bijvullen is toch ook niet de schuld van het kolonialisme? Serieus, kunnen deze mensen dan helemaal niets?’
Mijn vriendin keek me aan, één wenkbrauw opgetrokken, en begon te lachen: ‘Jij,’ zei ze, ‘jij bent hilarisch.’