Hoe het KNMI de afgelopen jaren groeide en nu weer krimpt

10 februari 2015Leestijd: 2 minuten
'ANP'

Simon Rozendaal komt al een tijdje bij het KNMI op de koffie en zag de gebouwen zowel als de weermannen – pardon, klimatologen – veranderen.

Vaak zegt een gebouw veel over wie er huist. Neem het KNMI. De eerste keer dat ik daar kwam, zo’n 35 jaar geleden, verbleven ze in iets dat het midden hield tussen een herenhuis en een paleisje. Het voormalige Koninklijk Observatorium was een voornaam instituut

Bemand door voorkomende heren in mooie truien die alles wisten van rijp, kruiend ijs en witte wieven.

Broeikaseffect

Zo rond 1990 vond het KNMI zich opeens – bien étonné – terug in het brandpunt van de politieke belangstelling. Ministers kwamen buurten om over het broeikaseffect te praten.

Nee, we doen niet aan complottheorieën, maar niet veel later verrees vlak naast dat statige gebouw flitsende architectuur. Glas en roestvrij staal, een loopbrug, een supercomputer.

Business Class

De weermannen gingen mee. De voorspellingen werden niet meer in wollen trui gepresenteerd, er bleken ook weervrouwen te bestaan, het kalibreren en aflezen van thermometers en barometers maakte plaats voor vliegen in business class naar verre oorden waar over de planeet werd vergaderd.

Daar werd onze weermensen – pardon, klimatologen – verteld hoe ze politiek moesten bedrijven. Gerbrand Komen, oud-onderzoeksdirecteur, beschreef in Meteorologica dat hij bij een vergadering van het internationale klimaatpanel de blaas moest legen. De voorzitter van het IPCC kwam binnenstormen, riep ‘make strong statements’, en rende weer weg.

Koninklijk

De laatste tijd was ik er weer een paar keer. De planeet moet nog steeds worden gered, maar de bomen groeien in De Bilt toch niet meer tot in de hemel. Het KNMI krimpt.

Er wordt nu gewoekerd met de ruimte en steeds meer medewerkers zijn niet vervangen of moeten hun kamer delen. En waar het vroegere hoofdgebouw nog steeds koninklijk oogt, lijkt de glans van de nieuwbouw verdwenen.