‘Syrische oorlogsmisdadigers kunnen niet worden uitgezet’

07 november 2015Leestijd: 2 minuten

Vijftig asielzoekers hebben vorig jaar geen verblijfsvergunning gekregen van Nederland. De reden is dat ze worden verdacht van oorlogsmisdaden.

Onder deze vermeende oorlogsmisdadigers waren tien Syriërs, bevestigt het ministerie van Veiligheid en Justitie zaterdag tegenover elsevier.nl, na berichtgeving daarover in De Telegraaf. Dat is ook te lezen in deze brief, die is gestuurd aan de Tweede Kamer in maart dit jaar.

Illegaal

Die krant schreef eerder vanochtend dat de autoriteiten hen niet het land uit mogen zetten, omdat het in eigen land niet veilig is. In Syrië woedt al ruim vier jaar een burgeroorlog. Grote delen van het land liggen in puin.

Volgens het Europees mensenrechtenverdrag mogen vluchtelingen niet naar gevaarlijke landen worden teruggestuurd. Een deel van de afgewezen asielzoekers verblijft illegaal in Nederland, bij familie of op een onbekend adres.

Dat betekent dus ook dat er mogelijk leden van terreurbeweging IS bij zitten, die zich in het Midden-Oosten mogelijk schuldig hebben gemaakt aan allerlei gruwelijke praktijken. Maar volgens het ministerie is er onder de afgewezen asielzoekers die zijn onderzocht geen betrokkenheid bij IS vastgesteld.

Terugkeer

De vijftig asielzoekers die Nederland moeten verlaten, hebben een zogeheten 1F-status; ze vallen niet onder het Vluchtelingenverdrag en worden in principe teruggestuurd naar het land van herkomst.

Eind vorig jaar had de instantie die zich bezighoudt net de terugkeer van migranten en vluchtelingen 170 dossiers van deze groep 1F’ers in behandeling. Het gaat in 60 procent van alle gevallen om Afghanen.

Nederland wil ‘geen vluchthaven’ zijn voor oorlogsmisdadigers of plegers van andere internationale misdrijven, schrijft de Immigratie- en Naturalisatiedienst op de website. ‘Het mag niet zo zijn dat slachtoffers aan wie bescherming is geboden zich alsnog onveilig voelen door aanwezigheid in Nederland van diegenen, die er juist verantwoordelijk voor zijn dat zij huis en haard moesten ontvluchten.’