Dries van Agt: lichtvoetige relativist voor wie God niet vanzelfsprekend was

09 februari 2024Leestijd: 8 minuten
Oud-premier Dries van Agt is op 93-jarige leeftijd overleden. Foto: Remko de Waal/ANP

Hij woog zijn woorden zorgvuldig, maar schuwde het debat niet – zeker als het ging om ‘de dictatuur van het gelijkheidsdenken’. Op hoge leeftijd draaide de oud-premier zijn CDA de rug toe.

Dries van Agt woog niet alleen zijn woorden zorgvuldig, ook qua standpunten hield hij er een precieze reflectie op na. Wanneer hij gedurende zijn leven in interviews zijn mening formuleerde, nam hij de kijker of lezer mee in een publieke therapeutische sessie.

Andreas Antonius Maria van Agt werd op 2 februari 1931 in Geldrop geboren, als oudste van vijf kinderen in een gegoed katholiek milieu. Zijn vader was textielfabrikant, een zachtmoedige man met wie Van Agt een sterke persoonlijke band had. Zijn moeder omschreef hij als een psychisch kwetsbare vrouw, die gedurende haar leven enkele malen werd opgenomen om elektroshocks te ondergaan.

De jonge Van Agt speelde met alle jochies van zijn leeftijd, ook met de kinderen uit arme gezinnen. Van de Tweede Wereldoorlog maakte hij niet zoveel mee, zo vertelde hij in latere interviews. Er waren weliswaar Duitsers in Geldrop en hoewel hij wist dat die niet deugden, was de situatie niet schrijnend genoeg om echt indruk te maken.

Het zou hem later nog lelijk opbreken toen hij in 1972 als minister van Justitie op rechtsstatelijke gronden (bestraffing is niet langer rechtvaardig wanneer zij geen redelijk doel meer kan dienen) pleitte voor het vrijlaten van de Drie van Breda – drie Duitse oorlogsmisdadigers.

Van Agt de lichtvoetige katholiek

Van Agt kreeg van huis uit een lichtvoetige katholieke opvoeding mee. Ook de ­paters Augustijnen in Eindhoven gaven hem als gymnasiumscholier de ruimte voor persoonlijke invulling. Hoewel hij zijn hele leven belijdend katholiek bleef, was het geloof in een bestaande God voor hem zeker geen vanzelfsprekendheid, zo vertelde hij in 2017 in Trouw: ‘Het universum bestaat uit miljarden maal miljarden hemellichamen. En dan heeft het de Almachtige behaagd om Zijn zoon te sturen naar dit ene klompje stof dat wij onze wereld noemen?’

Na het behalen van zijn gymnasium A ging hij rechten studeren in Nijmegen, waar hij ook lid werd van het Nijmeegsch Studenten Corps Carolus Magnus. Hij bekleedde er de functie van eerste secretaris, later werd hij zelfs praeses (voorzitter). Hij joeg zijn goede vriend, de latere Katholieke Volkspartij-voorzitter en minister Fons van der Stee de stuipen op het lijf door het traditionele studentencorps ook voor vrouwen open te stellen. Van der Stee zou Van Agt later ‘de eerste feminist’ in dit land noemen. Een opmerkelijke kwalificatie voor Van Agt, die als minister van Justitie een ware kruistocht tegen abortus voerde: ‘Vrouw, gij zijt de hoedster van het leven – dat moogt gij niet termineren.’

Tijdens zijn studie leerde hij ook zijn latere vrouw Eugenie Krekelberg kennen, die hij standaard ‘mijn meisje’ noemde. De twee traden op 5 november 1958 in het huwelijk en kregen drie kinderen: een zoon en twee dochters. Na zijn studie was hij twee jaar advocaat in Eindhoven, acht jaar ambtenaar in Den Haag en drie jaar hoog­leraar strafrecht in Nijmegen. Daarna werd hij, zonder daar bewust naar te streven, minister van Justitie voor de KVP in de kabinetten-Biesheuvel I en II.

‘Ik ben een ariër’

Hij speelde de hoofdrol in een nationale rel toen hij pleitte voor de vrijlating van de Drie van Breda. ‘Ach, ik ben een ariër, wat mijn voorganger niet was, en een heel jonge die de oorlog weinig bewust heeft beleefd,’ zei hij erover. Het gebruik van het nazi-begrip ‘ariër’ leidde tot grote verontwaardiging, zijn gezin moest vanwege bedreigingen enige tijd onderduiken en Van Agt krabbelde terug.

Nadat het tweede kabinet-Biesheuvel was gevallen, wilde de KVP Van Agt graag voor de politiek behouden. In 1973 trad hij (wederom als minister van Justitie) toe tot het legendarische kabinet-Den Uyl, dat bestond uit PvdA, D’66 en PPR en de confes­sionelen van KVP en ARP. Van Agt, tevens ­vicepremier, zou in de daaropvolgende vier roerige jaren als een olifant door de porseleinkast walsen en voortdurend aanvaringen krijgen met ‘de socialisten’. In zijn ­kenmerkende archaïsche taalgebruik uitte hij in het openbaar steeds zijn aversie tegen de politiek en moest hij zich vaak verdedigen.

In 1974 en 1976 deed hij vergeefse pogingen om een abortuskliniek in Heemstede te sluiten. Hoewel hij bekendstond als een progressief jurist, toonde hij in de abortuskwestie zijn gelovige inborst. ‘Ik ben katholiek, en ik heb het oordeel hierover dat u van mij als katholiek kunt verwachten,’ verdedigde hij zich.

Hij raakte ook in opspraak nadat in 1974 een benedictijner monnik onder zijn pij wapens de Scheveningse gevangenis had binnengesmokkeld. De monnik was al de toegang tot de gevangenis ontzegd, maar broeder Mattheus (broer van het met Van Agt bevriende KVP-Kamerlid Harrij Notenboom) had op voorspraak van een topambtenaar van Van Agts ministerie weer toegang gekregen. Het leidde tot een gijzelingsactie, die na vijf dagen werd beëindigd door een speciale eenheid mariniers. En toen in 1976 de van oorlogsmisdaden verdachte Pieter Menten vlak voor zijn arrestatie naar Zwitserland vluchtte, kreeg Van Agt het verwijt van nalatigheid. Het rapport over Menten bleek dagenlang ongelezen op zijn bureau te hebben gelegen.

Kabinet-Van Agt I

Het kabinet-Den Uyl viel in maart 1977 na amendementen op wetsvoorstellen over de grondpolitiek, al verklaarden ingewijden later dat ook zeker de rellen rond Van Agt hadden bijgedragen aan de ontstane onderlinge spanningen. KVP en ARP hadden in 1976 besloten om samen met oppositiepartij CHU te fuseren tot een nieuwe partij, het CDA. Bij de Tweede Kamerverkiezingen in mei 1977 behaalde de PvdA een grote zetelwinst, maar de formatie van een tweede kabinet-Den Uyl mislukte. Van Agt wist vervolgens namens het CDA in een kort tijdsbestek met VVD-voorman Hans Wiegel het kabinet-Van Agt I te formeren.

Als demissionair minister van Justitie was hij betrokken bij de beëindiging van de Molukse treinkaping bij De Punt, waarbij twee gegijzelden en zes kapers om het leven kwamen. De kwestie zou hem de rest van zijn leven niet onberoerd laten, zo vertelde hij in 2017 aan Trouw: ‘De toestand in de trein dreigde onhoudbaar te worden. Dat er doden zijn gevallen is een last die ik tot op de dag van vandaag – en in steeds grotere mate, want van de vijf betrokken ministers ben ik nog de enige die leeft – met mij meedraag.’

Die periode betekende voor Van Agt ook een herontdekking van de wielersport. Op jonge leeftijd werd hij door het wielrennen gegrepen, maar zijn vader wilde er niets van weten. Ten tijde van de treinkaping kreeg Van Agt persoonlijke beveiliging. Een van zijn beveiligers bleek een fervent wielrenner en daagde hem uit voor de fietsvariant van de Elfstedentocht. Hij noemde het ‘een tophobby’. Hij meldde zich zelfs voor een formatiegesprek ‘ziek’ omdat hij liever het startschot loste bij de Ronde van Boxmeer.

Toenmalig vicepremier Hans Wiegel beschouwde de periode van het kabinet-Van Agt I als een geweldig leuke tijd. Maar echt effectief was het niet. De staat gaf driekwart van het nationaal inkomen uit en tekorten liepen hoog op. In 2016 zei Van Agt daar zelf over tegen Elsevier Weekblad: ‘Helaas is ons saneringsprogramma Bestek ’81 ernstig in de wielen gereden, niet alleen door de oppositie, maar ook door een minderheidsgroepering in de Tweede Kamerfractie van het CDA. Terwijl wij ook hun stemmen nodig hadden om als kabinet te overleven. We hebben Nederland niet kunnen saneren, daarin zijn wij totaal niet geslaagd.’ Wel zag hij zichzelf als de wegbereider voor zijn opvolger Ruud Lubbers.

Kabinet-Van Agt II

Na vier jaar werd hij in 1981 opnieuw premier, ditmaal met de PvdA van Den Uyl. Maar het kabinet-Van Agt II viel binnen een jaar. Na nieuwe verkiezingen in 1982 kon hij wederom premier worden van een coalitiekabinet met de VVD, maar hij trok zich terug – tegen alle verwachtingen in. Drie verkiezingscampagnes en elf jaar strijd als bewindspersoon hadden van hem een vermoeid man gemaakt.

Van juni 1983 tot april 1987 werkte hij als commissaris van de Koningin in Noord-Brabant, al vond Van Agt zelf dat ‘gouverneur’ een betere titel was voor de functie. In zijn biografie omschrijft hij die tijd als ‘twee­dimensionaal deerniswekkend’. Het werk lag hem niet en hij vond dat het er nogal kleinburgerlijk aan toe ging. Zo opperde hij dat er korter moest worden vergaderd, waarop de gedeputeerden al vroeg bij elkaar kwamen. Toen Van Agt rond elf uur arriveerde, zeiden ze: ‘We zijn al klaar.’ Bovendien had de provincie volgens hem veel te weinig macht.

Hij wilde Nederland uit. In de acht daaropvolgende jaren werkte hij als ambassadeur voor de Europese Gemeenschap in Japan en de Verenigde Staten. Daarna zou hij vanaf 1995 als gasthoogleraar aan diverse Japanse universiteiten werken en onder meer college geven over de geschiedenis en de economische en internationaalrechtelijke effecten van Europa. Zelf vroeg hij zich in 1996 in het familieblad Terdege af hoeveel zou beklijven: ‘Wat ontbreekt, is de respons. Na korte tijd zie je de ogen dicht gaan. Tot op de dag van vandaag ben ik er niet zeker van of ze dan indommelen, dan wel in zen-boeddhistische trend zich concentreren op de wijsdom van mijn woorden.’

In de decennia na zijn politieke carrière wisselde Van Agt nog weleens van standpunt. Waar hij eerst als politicus het establishment – waarvan hijzelf deel uitmaakte – relativeerde, pleitte hij later voor een herwaardering van richtinggevende elites. Hij was bijvoorbeeld fel tegenstander van het raadgevend referendum, vertelde hij in 2016 aan Elsevier Weekblad: ‘De dommen stemmen overal over mee. Daarmee bedoel ik: de niet-wetenden, de niet ter zake kundigen. Het referendum is een onding van krankzinnige allure. Het is die cultuur, de dictatuur van het gelijkheidsdenken.’

Criticaster van de staat Israël

En bovenal werd hij in zijn latere leven bekend als criticaster van de staat Israël. Na een reis naar Bethlehem in 1999 veranderde hij radicaal van mening, hij vergeleek zijn openbaring met een bekering. De lezingen en voordrachten waarin hij pleitte voor een Palestijnse staat, beschouwde hij als ‘missiewerk’. Het ergerde hem dat ‘zijn’ CDA zijn standpunt niet wijzigde, reden voor hem om bij de verkiezingen in 2017 GroenLinks te stemmen.

Tot zijn teleurstelling werd hij nooit benoemd tot minister van Staat, in tegenstelling tot oud-premier Ruud Lubbers. Dat premier Jan Peter Balkenende hem nooit uitnodigde voor een gesprek, accepteerde hij gelaten – zelf sprak hij als premier ook niet met zijn voorgangers. Wel voerde Van Agt gesprekken met premier Mark Rutte: ‘Maar het onderwerp waarover ik het liefst zou hebben gesproken, de verfoeilijke positie van de VVD in de Israël-Palestina-kwestie, kwam nooit aan de orde.’

In 2012 schreef hij met zijn zoon een verhalenbundel over wielrennen: Op weg naar Alpe d’Huez. Van Agt maakte tot op hoge leeftijd lange fietstochten door Europa. Zelfs op zijn tachtigste fietste hij drie keer per week over de Oude Holleweg bij Berg en Dal naar de top. Nadat hij zijn heup had verdraaid, nota bene tijdens het opstaan van zijn schrijftafel, moest hij de fiets laten staan. Maar van wegdoen was geen sprake: ‘Dan kunnen ze net zo goed mijn been amputeren.’

Dries van Agt overleed op maandag 5 februari op 93-jarige leeftijd.