Slavernij is in 2020 nog lang geen geschiedenis, zeker niet in Azië en Afrika

15 juli 2020Leestijd: 4 minuten
Gastarbeiders bouwen stadion in Qatar. Foto: EPA.

De huidige publieke discussie over slavernij gaat vooral over het verleden. Maar ook in 2020 is slavernij nog altijd niet uitgebannen, schrijft Marijn Jongsma. Al kan over de definitie ervan worden getwist.

Een laag loon of lange werkdagen betekenen niet automatisch slavernij. Daarvan is sprake als de werknemer geen vrije keus meer heeft en feitelijk eigendom van zijn werkgever is geworden. Slavernij wordt daarom vaak in één adem genoemd met kinderarbeid, gedwongen huwelijken en mensenhandel.

Marijn Jongsma

Marijn Jongsma (1969) is economisch redacteur bij Elsevier Weekblad. Hij blogt wekelijks op donderdag over financieel- en macro-economische onderwerpen

Betalen voor je eigen bemiddeling

Een van de meest voorkomende vormen van slavernij is de toepassing van zogeheten ‘recruitment fees’. In dat geval regelt een bemiddelingsbureau arbeidskrachten voor een werkgever, vaak over de grens. De kosten die dit bureau hiervoor in rekening brengt betaalt de werknemer uiteindelijk zelf, in de vorm van een lening die moet worden afgelost. Zolang die schuld blijft bestaan, kan de arbeidskracht geen kant op: hij of zij is feitelijk zelf het onderpand van de lening van de bemiddelaar.

Data over slavernij zijn per definitie omstreden. Slechte arbeidsomstandigheden voor Oost-Europese werknemers in onder meer de Nederlandse vleesindustrie, zeker als loon wordt ingehouden voor belabberde huisvesting, worden vaak als slavernij omschreven. Ook in Nederland is er ongetwijfeld van misstanden sprake, maar slavernij? In de meeste gevallen hebben deze krachten wel degelijk een vrije keuze en verdienen ze beduidend meer dan in eigen land.

Inzet lagelonenlanden vergroot kans op slavernij

De internationale arbeidsorganisatie ILO schatte het aantal slaven in 2016 op 40,3 miljoen wereldwijd.  De Australische Minderoo Foundation ontwierp de Global Slavery Index, waarvan de meest recente uit 2018 dateert. Overheden in Noord-Amerika en Europa ondernemen het meest tegen moderne slavernij, zo blijkt daaruit, die in Afrika en Azië het minst.

De inzet van lagelonenlanden in het productieproces heeft voor een enorme welvaartsgroei in de opkomende landen gezorgd, maar vergroot uiteraard ook de kans dat de consument hier een product koopt waaraan slavernij te pas is gekomen. Volgens de Minderoo Foundation vormen laptops en mobiele telefoons het grootste risico, gevolgd door kleding en visproducten.

Arbeidsmigratie maakt kwetsbaar

In Afrika en Centraal-Amerika is slavernij vaak verbonden met de winning van ruwe materialen, van cacao tot kobalt (voor accu’s) en katoen. Azië is zonder twijfel de werkplaats van de wereld. Misstanden in dit continent hebben vaak direct te maken met de hoge arbeidsmigratie in de regio, zegt Catherine McCabe, analist bij het Responsible Investment Team van de Canadese vermogensbeheerder BMO GAM.

Wie ver van huis is en de taal niet spreekt, bevindt zich sneller in een kwetsbare positie. ‘Neem Maleisië, waar de productie van elektronica deels draait op werknemers uit Myanmar, Bangladesh en Indonesië.’ De wereldwijde recessie als gevolg van de coronacrisis, die de werkloosheid omhoog stuwt, maakt de zaken er niet beter op.

BMO GAM ziet naast ICT-apparaten, voedingsmiddelen en kleding een vierde sector waar het risico op slavernij groot is: de bouw. Het Midden-Oosten geldt hier als een aanjager van slechte praktijken. Bij de bouw van de stadions in Qatar, voor het WK voetbal in 2022, zijn honderdduizenden gastarbeiders betrokken die onder erbarmelijke omstandigheden hun werk doen.

Duurzame beleggers eisen openheid

McCabe is desalniettemin hoopvol gestemd, in die zin dat grote internationale bedrijven steeds beter in kaart brengen hoe hun toeleveranciers te werk gaan om te voorkomen dat er reputatieschade optreedt. Dat lijkt simpeler dan het is, omdat deze toeleveranciers vaak op hun beurt weer een deel van de productie uitbesteden zonder dat de oorspronkelijke opdrachtgever daar direct bij betrokken is. Grote beleggers dringen niettemin aan op een grotere transparantie, als onderdeel van de opmars van duurzaam beleggen.

Gezien de complexiteit van de internationale productieketens is het onmogelijk om niet tegen bepaalde vormen van slavernij aan te lopen, zegt McCabe. ‘Als bedrijven zeggen er helemaal niet mee in aanraking te komen, is dat voor ons juist een rode vlag.’

In bovengenoemde sectoren is de concurrentie groot, en dus ook de druk om zo goedkoop mogelijk te produceren. Toch is het een misverstand om te denken dat de ‘prijsbrekers’ op de markt eerder de fout ingaan, constateert belegger BMO GAM. De Canadezen noemen H&M en Primark als voorbeelden van ketens in het lage prijzensegment die een grote mate van openheid betrachten over hun toeleveranciers. De luxemerken Armani en Ralph Lauren doen dat vooralsnog niet. McCabe ziet dat als een zwaktebod: ‘Hoge winstmarges betekenen niet automatisch excellente werkomstandigheden.’