Vroeger was alles slechter (4): dieren werden mishandeld

08 april 2016Leestijd: 6 minuten
In het Limburgse Grevenbicht leeft het ganstrekken voort, weliswaar met een dode gans

Simon Rozendaal is chemicus, schrijver en redacteur van Elsevier. Hij publiceerde onlangs het boek Alles wordt beter! Nou ja, bijna alles. Deze week een fragment uit Rozendaals boek over de relatie tussen mens en dier.

Vroeger werden dieren mishandeld

Toen Pythagoras tweeduizend jaar geleden zijn beroemde stelling had ontdekt, was hij zo opgetogen dat hij honderd ossen offerde. Vandaag de dag zou hij een fles champagne hebben ontkurkt. Aristoteles meende dat dieren louter voor menselijke doeleinden bestonden. De Romeinen organiseerden in de arena van het Colosseum de meest decadente gevechten tussen dieren en lieten zelfs honden tegen olifanten opdraven.

Naamloos-1Het boek Alles wordt beter! Nou ja, bijna alles is hier te bestellen

De filosoof Immanuel Kant zei in de achttiende eeuw over dieren dat men daarmee kon ‘doen en laten wat men wil’ omdat het dier een van de mens ‘door rang een waardigheid volkomen verschillend wezen’ was. Nog maar drie, vier eeuwen geleden zag Descartes dieren zelfs als automata, een soort machines zonder enig gevoel. Daar was alles mee toegestaan. In Parijs liet men op een podium katten langzaam in een vuur zakken en daar kwamen veel toeschouwers op af die brulden van het lachen als de dieren krijsten van de pijn.

Hongaarse os

In 1670 was er in Londen een Bear Garden waar, zo beschrijft een Britse wetenschapper in zijn dagboek (The Diary of John Evelyn), honden tegen beren en stieren vochten. In de achttiende eeuw was er in Wenen het Hetz-amfitheater waarin iets dergelijks ook plaatshad.

Een verslag van een bezoeker: ‘Ik was een en al aandacht om het eerste strijdlustige dier te zien, en wat was het? Een magere, uitgemergelde Hongaarse os. Op zijn rug was een stropop gebonden en in het midden van de arena was er een tegenover hem gezet. Er werden een paar granaten naar hem gegooid om hem kwaad te maken. Men liet de honden los, maar die vonden niets aan hem waarna hij ten slotte op het stropoppetje af liep en zijn hoorns door de buik van het arme ding stootte. Daarbij kwam hij echter zo vast te zitten dat hij het poppetje niet omhoog kon krijgen en zich ook niet los kon rukken, omdat het van onderen met lood was gevuld. De honden scheurden de oren van de os totaal aan flarden; het arme dier brulde ongeveer een kwartier van de pijn, tot de knechten eindelijk een touw om zijn hoorns gooiden, hem losmaakten en wegbrachten. Daarna kwam er een dansbeer, die onmiddellijk twee honden platdrukte en weer naar zijn gevangenis sloop. Na hem werd er een wolf losgelaten, die met drie honden ravotte en verder niets deed.’

Lees ook:
Vroeger was alles slechter (3): wat waren onze voorouders vies!

Vinken werden in het Nederland van de zestiende en zeventiende eeuw de ogen uitgestoken (vandaar de uitdrukking ‘blinde vink’), dan wel uitgebrand, omdat ze dan mooier zongen, zo beschreef het Historisch Nieuwsblad in maart 2007. Kinderen bonden ze aan een draadje om ermee te spelen.

Krijsen

Op de kermis in Nederland, Frankrijk en Engeland was katknuppelen (whipping the cat) een favoriet spel. Tussen twee bomen of palen werd een touw gespannen en daaraan werd een bierton bevestigd. In de ton werd een kat gedaan, die van de straat werd opgepikt. Vervolgens moesten de deelnemers zich op twintig passen van de ton opstellen en uit alle macht een knuppel tegen de ton gooien. Deel van de lol was dat de kat oorverdovend ging krijsen. Het spel ging door tot de ton barstte. Dan was het de vraag of de kat nog zou leven en hoe hij zou reageren. Winnaar van het katknuppelen was degene die vervolgens de kat definitief uit zijn lijden verloste.

Een ander favoriet spel was ganstrekken. Het werd onder andere beoefend op de Haagse Hofvijver, waar thans de Partij van de Dieren op uitkijkt. Aan een touw boven de vijver werd een levende gans gehangen. Een bootje voer eronderdoor en dan was het een teken van behendigheid en kracht als je, staande in dat wiebelende bootje, de kop van de gans af kon trekken. Lachen!

Dagje uit

Volgens de volkskundige historicus Jan ter Gouw, die hier in 1871 over schreef, was dit ganstrekken, dat ook op het land – en dan te paard – werd beoefend, in het hele land populair. Het werd niet alleen gedaan door domme plattelanders, maar ook door dames van aanzien. Verschil moest er natuurlijk zijn, en bij de burgerij was de gans dan ook vervangen door een zwaan. Bij deze happenings ging niet zelden het hele gegoede gezin kijken. Een heerlijk dagje uit.

Hoe populair die spelletjes waren, blijkt ook uit de verboden die werden uitgevaardigd, maar die weinig uithaalden, want tot in de negentiende eeuw bleef het gebruik bestaan. Het stedelijk bestuur van Utrecht verklaarde het ganstrekken in 1597 al verboden; Gelderland volgde een jaar later.

Voor de dieren werd het bepaald niet beter, want in dezelfde tijd kwamen de dierproeven op. Er ontstond een grote interesse voor de werking van het lichaam en daarbij werd vrijelijk geëxperimenteerd op dieren. Levende en onverdoofde dieren, welteverstaan. Niet alleen was de verdoving nog niet uitgevonden maar ook meenden de onderzoekers in navolging van de Franse filosoof René Descartes dat het gillen en janken van de dieren niet betekenden dat ze pijn hadden. Dieren waren een soort automaten en waren geprogrammeerd om te janken en gillen wanneer er een vlijmscherp mes in ze werd gezet, net zoals metaal krast wanneer je er met een scherp mes overheen gaat. Dat metaal heeft toch geen pijn?

Vivisectie

Een Franse tijdgenoot schreef over de houding ten aanzien van proefdieren: ‘Er was bijna niemand die het niet over automaten had. Ze sloegen honden met volmaakte onverschilligheid en staken de draak met degenen die medelijden met de dieren hadden alsof ze pijn zouden lijden. Ze spijkerden de arme dieren met hun vier poten vast op planken om vivisectie op hen toe te passen en de bloedsaanloop te aanschouwen, wat een belangrijk onderwerp van gesprek was.’

Honden kregen in de zestiende en zeventiende eeuw soms ook de schuld van epidemieën, beschrijft Emily Cockayne in Hubbub – Filth, Noise & Stench in England 1600-1770 (2008). Ze vermeldt dat in de parochie van St. Margaret, Westminster, in 1603 niet minder dan vijfhonderd honden werden bijeengedreven en afgemaakt.

Het aantal proefdieren dat in Nederland wordt gebruikt is in de afgelopen veertig jaar gehalveerd. Dierproeven voor cosmetica zijn in Nederland sinds 1997 verboden. In datzelfde jaar is ook de zogeheten LD50-test in zijn oude vorm afgeschaft. Bij dit door de overheid vereiste experiment werden om de giftigheid van een chemische stof te bepalen veel proefdieren ingezet. LD50 staat voor de Lethale (dodelijke) Dosis waarbij 50 procent van de proefdieren sterft.

Die LD50-waarde wordt nu op een diervriendelijker manier bepaald. Er wordt met kleine groepjes dieren in wisselende doses gewerkt. Zodra de gezondheid van een dier achteruitgaat en het bijvoorbeeld koorts krijgt, wordt meteen euthanasie toegepast. Lijden wordt daarmee voorkomen.

Souper

Onze voorouders aten bijna alles op wat beweegt. Zo beschreef de Engelse geestelijke James Woodforde in zijn dagboek (The Diary of a Country Parson, 1752 – 1803) dat hij op 17 december 1785 in herberg de King’s Head in Norwich het beste souper nuttigde dat hij ooit in een herberg voorgeschoteld heeft gekregen: ‘Hachee van gevogelte, kalfskoteletten, een fijne houtsnip, een koppel goudplevieren, een kleine wintertaling en appeltaart toe.’

Je kunt je in de eerste plaats nauwelijks voorstellen dat de dominee na deze gargantueske maaltijd nog een oog dicht heeft kunnen doen, maar vooral datgene wat hij eet, is vandaag de dag volslagen onmogelijk. Goudplevieren en wintertalingen mogen niet bejaagd worden.

De wintertaling is een van de mooiste eenden die er bestaan. Als in Nederland één restaurant het tegenwoordig in zijn hoofd zou halen om wintertaling op de kaart te zetten, zou er en waar oproer uitbreken. De actiegroep Wakker Dier zou voor het restaurant demonstreren en de Partij van de Dieren zou er vragen in het parlement over stellen.

En terecht. Kijkt u eens naar een foto van de wintertaling. Wat een wonder van de evolutie. Zo’n dier eet je niet op, daar applaudiseer je voor. Heel zachtjes, zodat je hem niet aan het schrikken maakt.