Als Nederland niet vol is, waar ligt dan de grens?

24 mei 2019Leestijd: 14 minuten
Vluchtelingen komen aan op Lesbos - Foto: ANP

Christiaan Hoekstra vindt dat begrenzing een terugkerend moreel thema behoort te zijn.

‘Nederland is vol’. Dat was mijn gedachte toen ik terugkwam van een tweejarige wereldreis. Eenmaal geland vertelde ik dit op een borrel, waarop met verbazing werd gereageerd: ‘Nederland is niet vol,’ waarop iemand aanvulde: ‘Als er oorlogsvluchtelingen zijn, dan is er plek zat’.

Ik dacht, maar waar ligt de grens dan? Ik sprak die gedachte niet uit om een verder moreel oordeel te mijden. Het opmerkelijke is dat Willem Drees en koningin Juliana dit wel konden uitspreken, in een tijd dat het inwonersaantal nog rond de tien miljoen lag. Maar zodra nu immigratie, de Europese Unie (EU) of het klimaat ter tafel komen, wordt elke grensvraag met morele verontwaardiging beantwoord. Er zijn daardoor maar weinigen die zich over een grens durven uit te spreken, terwijl daar onderliggend wel een sterk verlangen naar is. Ik meen dat de grensvraag belangrijker is dan ooit tevoren in de menselijke geschiedenis. De Nederlandse grenzen zijn aan een sluimerend erosieproces onderhevig. Dit gaat geleidelijk, zonder dat dit opgemerkt wordt. Net zoals ik onopmerkzaam was over die bevolkingsdruk, totdat ik terugkwam van mijn tweejarige reis.

De Nederlandse kern

Dit artikel is geschreven door Christiaan Hoekstra (1989). Hij studeerde cum laude af in moderne geschiedenis aan de Vrije Universiteit (VU) van Amsterdam. Daarna behaalde hij zijn master aan de lerarenopleiding in geschiedenis en staatsinrichting, eveneens aan de VU. Hij is geschiedenisdocent en reisde twee jaar door Australië en Azië.

 

Ingezonden opinieartikelen worden geselecteerd door de redactie, maar vertegenwoordigen niet noodzakelijkerwijs het standpunt van Elsevier Weekblad.

Zoals in de biologie een cel een celwand nodig heeft om zijn celkern te beschermen, zo heeft een natie ook een begrenzing nodig om zijn kern tot volle bloei te laten komen. Die essentie van een land wordt gevormd door drie kerneigenschappen. Het kent een eigen specifieke geschiedenis. Daaruit is een bijzonder en gedeeld waardenstelsel voortgekomen dat iedere burger kan verstaan, omdat hij onderdeel is van dezelfde taalgemeenschap. Dat geheel aan waarden is een specifieke uitdrukking van een land. Die zijn formeel vormgegeven in de wet. Informeel is dat een levenshouding, maar ook de vele gedragscodes en omgangsvormen.

Een karakteristiek Nederlands voorbeeld hiervan is de sterke onderlinge gelijkheid. Nederland is nooit zo’n sterk verdeelde klassenmaatschappij geweest zoals Frankrijk of GrootBrittannië dat waren. Of neem het ‘gewoon’ doen. Nederland heeft nooit premiers gekend zoals een Silvio Berlusconi of een Recep Tayyip Erdogan. Ook zul je nooit een Franse premier op de fiets naar het parlement zien rijden, zoals vele Nederlandse premiers dat wel deden.

Naast deze voorbeelden zijn er nog talloze andere ongeschreven, veelal burgerlijke, waarden die de Nederlanders met elkaar delen. Die codes getuigen van wat gezond verstand wordt genoemd. Dat krijgt men van vorige generaties aangereikt. Het definieert Nederland en maakt het samenleven aangenaam. Er is daardoor een mate van onderling vertrouwen. Dat maakt een geloof in collectieve vooruitgang mogelijk. Dit is door de eeuwen opgebouwd. Maar die kernsynthese wordt nu bedreigd, omdat de grenzen niet meer duidelijk zijn. Vier effecten bedreigen die Nederlandse kern. Twee daarvan komen van binnenuit: visieloze politici en de flegmatiek van vele Nederlanders. Twee daarvan komen van buitenaf: de uitbreidende EU en de voortgaande massa-immigratie.

Grenzenloos politicus

Het ontbreekt vele politici aan een begrenzende visie, een toekomstbeeld dat klaarheid verschaft in hoeverre die begrenzing mag worden aangetast. Er is geen strategie om dat te minimaliseren. Zo’n beeld zou juist samenbindend, inspirerend en mobiliserend kunnen werken. De begrenzende maatregelen die dat mogelijk maken worden niet geactiveerd.

Nu ontkent premier Mark Rutte de waarde van die Nederlandse kern niet, maar zwijgt over hoe hij die verdedigd ziet. Daarom wordt in de Tweede Kamer herhaaldelijk gevraagd of Rutte de finaliteit van de internationale ontwikkelingen kan schetsen (zie bijvoorbeeld het EU-debat van 12 oktober 2017). Daarop wordt geen eindpunt geschetst, omdat de premier vindt dat dat het zicht op de realiteit belemmert. Rutte is daarmee een probleemoplosser van de korte termijn geworden, een manager, wat hem toestaat steeds opnieuw afgeleid te worden door relatief kleine issues. Vaak reagerend op de acties van andere partijen, in plaats van het initiatief te nemen om zijn visie te verwezenlijken. Niemand kan de premier daarom ook verantwoordelijk houden: zonder visie kan er ook niet van worden afgeweken. Maar Nederland zal daardoor steeds meer meedrijven op die sterker wordende internationale tendensen die de mondialisering met zich meebrengt. Om die specifiek Nederlandse samenstelling te bewaken, heeft de leider van een land wel een koers nodig die een begrenzing aangeeft.

Net zoals ik die grensvraag vermeed, zo is Rutte daar eveneens beducht voor. Het is belangrijker om publiek een hoogstaand imago aan te houden. Grenzen staan nu eenmaal niet op de morele kaarten. Maar elke moraal heeft het in zich te versnellen en te radicaliseren. Daarmee draagt elke vorm van moraliteit zijn tegendeel in zich. Humanitaire hulp is nobel, maar als daarmee de eigen bevolking ondervoed raakt, dan is die immoreel. Daarom zijn er mondialiseringstendensen die an sich goed zijn, maar nu zij in versneld vaarwater terechtkomen de nationale kern afbreken. Het zorgt voor een opoffering van die kernwaarden. Politieke voorstanders van die internationale ontwikkelingen moeten daarom uitleggen tot waar die grens mag worden opgeofferd. Juist nu moet dat scherp worden gesteld. Wat is het minimum aan die kern die onder geen beding mag worden geschonden.

Wanneer die grens niet wordt bepaald, is dat amoreel. Dan wordt er geen rekenschap afgelegd aan de vorige, de huidige en de toekomstige generaties van Nederland. Zonder dat zij ervoor hebben gekozen, zullen zij zich hiermee moeten rijmen, zeker met de levenscyclus in een democratie. Telkens duiken er weer politieke voorstanders op, om daarmee moreel aanzien te verwerven, maar de persoonlijke verantwoordelijkheid wordt niet gedragen. De betreffende politicus is vaak binnen vier jaar weg. Daarmee is het een vicieuze cirkel geworden. Moreel krediet incasseren, maar de reële rekening doorgeven. Het uitspreken van een grens, de uitleg waar die opoffering stopt, is belangrijk. De eigen bevolking weet dan dat dat de grens is. Zij vertrouwt daarop. De vorige Amerikaanse president Barack Obama is dan ook afgestraft, mede omdat hij zijn ‘rode lijn’ voor de Syrische president Bashar al-Assad had getrokken, maar niet ingreep. Dat bleek geen echte grens te zijn. Een bevolking zag haar bescherming niet gewaarborgd.

Vanzelfsprekende onverschilligheid

Maar vele Nederlanders hebben juist kritiek op grenzen of begrenzing. Het zou benauwdheid en kleingeestigheid opleveren. Of erger, elke vorm van versteviging wordt in direct verband gebracht met een donker verleden. In de discussie over fysieke grenzen gaat het al snel over de Berlijnse, de Israëlische of de Noord-Koreaanse muur. ‘Apartheid’ wordt genoemd. Geen enkele nuancering is meer mogelijk. Ook al zijn er grote verschillen tussen grenzen die mensen binnen sluiten of buiten houden, of die hermetisch zijn of meer transparantie kennen.

Maar de waarde van de grens ontbreekt, omdat met onverschilligheid naar die erosie wordt gekeken. Ik heb een persoonlijk voorbeeld uit een geschiedenisles in de bovenbouw van het vwo. Naar aanleiding van het thema oorlog en vrede stelde ik, als docent, de vraag: ‘Wie zou er in het leger dienen zodra er een oorlog uitbreekt waarbij Nederland zich direct bedreigd ziet?’ In de drie klassen stak niemand zijn vinger op. Wel kwam de opmerking: ‘Dan vluchten we naar Marbella.’

Mogelijk is dit niet representatief, maar ik zie daar toch een typering van diezelfde gelaten tijdgeest in. Of het niet ‘cool’ vinden om voor Nederland op te komen. Daar zit het probleem. We genieten van al die verworvenheden, vrijheid, openheid, pluralisme, perspectief, etc., maar weinig mensen zijn bereid die te verdedigen. Men ziet niet meer dat dat de vanzelfsprekendheden zijn die te danken zijn aan die specifieke kernsamenstelling, noch dat een begrenzing actief onderhouden dient te worden. Een collectief bystanders-effect dreigt, omdat de kritiek en onverschilligheid op het grensdenken zelf ontkennend zijn. Ze eroderen de existentiële voorwaarden van onze samenleving, door hun eigen (in)activiteit. De voorgaande generaties hebben daar hard voor gewerkt. Die waarden worden als een hapklare brok aangeleverd, maar de huidige generatie moet zich die grensbepalingen wel toe-eigenen.

Tegelijkertijd is een tegengestelde tendens gaande. Waarbij Nederlanders het wel storend vinden. Dit is af te leiden uit de veelheid van geschiedenisaandacht voor voorgaande tijden. Elementen uit andere tijden worden dan geïdealiseerd. Zie bijvoorbeeld een media-optreden van Jan Terlouw. Dan wordt de kleinschaligheid, het overzicht, de geborgenheid van de jaren vijftig benadrukt. Uiteraard, door een realistische bril ziet men de schrale wederopbouwjaren, de dreiging van de Koude Oorlog, de benauwende sociale controle, die in de jaren vijftig eveneens speelden. Maar de aspecten die men benadrukt van een andere tijd zijn de elementen die ontbreken in het heden. Daaruit is af te leiden dat er behoefte is aan een heemgevoel of in elk geval een begrenzing in de aantasting daarvan. Een verlangen naar een  begrensde thuishaven is ook elders in de wereld te herkennen. Trump, die de VS letterlijk wil ommuren. De autonomieverklaringen van Groot-Brittannië en Catalonië. Het zijn symptomen dat mensen op zoek zijn naar grenzen, het behouden van een thuis en het recht op een heemgevoel in een mondialiserende wereld.

Een politiek-administratieve Junckernaut

Het punt van buitenaf dat eroderend werkt, is de grenzeloze uitbreidingshonger van de EU. Dit gebeurt door steeds meer leden toe te laten. Daarvoor worden de toetredingseisen verruimd. Potentiële leden hoeven zich niet langer te verheffen om bij de ‘exclusieve’ EU-club te horen. Met de komst van Roemenië en Bulgarije, maar eerder al met Griekenland, zijn die voorwaarden verder opgerekt. Daarmee zou nu zelfs een land als Georgië lid kunnen worden. Maar door deze toestroom van landen verwateren de waarden waarvoor de EU hoort te staan. En zo lopen de waarden die bij de Nederlandse kern horen niet langer synchroon aan die van de EU. Dit zal doorgaan. Omdat de EU verder wil gaan in de breedte, zal in de unieke diepte van de landen moeten worden opgegeven.

Bovendien breidt de regelgeving en daarmee de controle van de EU zich steeds meer uit. Problemen op lokaal niveau zullen met algemeen geldende regels voor alle lidstaten worden opgelost. Die inmenging gebeurt zelfs op microniveau. In 2013 bijvoorbeeld werd bepaald dat er geen hervulbare flesjes olijfolie op de tafels in de horeca mogen worden gezet. Dit vanwege hygiënische redenen. Omdat de EU handelt vanuit een sterk gelijkheidsideaal, is dit voor elk lid geldend. De leden komen daarmee strakker in een wettelijk keurslijf te zitten. De EU houdt geen rekening met de plaatselijke cultuur. Een beknellende werking is het gevolg.

Terwijl de oorsprong van de Europese bloei daarop juist haaks staat. Europa is een conglomeraat van allerlei historisch gegroeide culturen. Zij hebben alle op hun eigen manier antwoord gevonden op hun uitdagingen. Aangezien deze landen horizontaal aan elkaar geschakeerd liggen, konden uitvindingen snel van elkaar worden overgenomen. Zo ontstond, in een onderlinge wisselwerking, een collectieve groei. Europa verwierf daarmee een voorsprong op de rest van de wereld. Maar als de EU, vanuit een gelijkheidsmodel elk land gelijkstelt, zonder differentiatie, dan komen die kernsynthesen niet tot volle bloei. Elk land wordt dan gedwongen tot aanpassing aan het geheel ten koste van zijn eigen kernbehoeften. Het wordt dan in een wettelijke bondage gewikkeld en onderdrukt daarmee de eigen kracht en de eigen creatieve vrijheid. Het verwordt tot een mummie, die verstart. De levensenergie stolt en daarmee verliest het land aan vitaliteit, creativiteit, inspiratie.

Bovendien zijn die cultuurverschillen moeilijk te lijmen door een gezamenlijke munt. De socioloog Max Weber zag in 1905 al een groot verschil tussen de zuidelijke- en de noordelijke cultuur van Europa. Door het verschil in arbeidsethos verklaarde Weber de economisch gegroeide kloof tussen beide delen. Diezelfde breuklijn is nog steeds waarneembaar. De zuidelijke economieën liggen aan het infuus, gefinancierd door het Noorden. Zo’n zelfde snijlijn, die Weber al observeerde, is eveneens zichtbaar op de corruptie-index van Transparency International.

Ook Nederland kent er een historisch voorbeeld van waarom culturen zich moeilijk bij elkaar laten drukken. In de jaren zeventig was in het bedrijfsleven schaalvergroting het devies. Door fusies konden bedrijven de concurrentieslag met Japan aan. Zo werden onder overheidsdruk de grote scheepsbouwbedrijven Rijn-Schelde en Verolme (RSV) bij elkaar gevoegd. Uiteindelijk moest de overheid er miljarden in steken om het bedrijf kunstmatig in leven te houden. RSV kwam begin jaren tachtig ten einde. De conclusie van de RSV-affaire was dat de verschillend gegroeide culturen in een concern niet effectief met elkaar konden samenwerken. De versnelling van de fusering van EU-lidstaten kan uitlopen op een RSV-affaire, met grotere financiële gevolgen.

Een koerswijziging ligt niet in het verschiet. De motor van de EU-trein is Duitsland. Daardoor kan de EU alleen nog maar versnellen en niet meer van wissel veranderen. Dit heeft te maken met de specifieke Duitse geschiedenis. Na 1945 hadden de Duitsers vrienden nodig. De oprichting van een Europees verbond zou daarvoor een goed hulpmiddel zijn. Bovendien werd de Bondsrepubliek, die onder geallieerde curatele stond, getransformeerd. Zij veranderde van een nazidictatuur in een democratisch en economisch bloeiende staat. Daarnaast werden Oost- en West-Duitsland na de val van de Berlijnse muur samengevoegd.

Zodoende vatte een sterke maakbaarheidsgedachte post. Wanneer Duitsland die kon toepassen op Europa, zouden de lidstaten datzelfde eindpunt kunnen naderen. Daarmee zou het anti-Duitse sentiment en het eigen schuldbesef kunnen worden gesust. Maar culturen laten zich niet eenvoudig transformeren of samenvoegen. Elk land zit namelijk in zijn eigen levensfase, met zijn eigen specifieke kerneigenschappen. Je kunt het eindproduct van een lange wordingsgeschiedenis niet eenvoudigweg overzetten. Van Griekenland kan niet zomaar een Duitsland worden gemaakt. Bepaalde waarden worden niet intrinsiek gedragen. Net zo goed als in Afrika niet zomaar de Industriële Revolutie kan beginnen als daar stoommachines worden gedropt. Noch kun je  landen zomaar samenvoegen. Dat is na het Congres van Wenen (1814) met Nederland en België geprobeerd. Uiteindelijk maakte België zich weer los (1830-1839) omdat de verschillen te diepgaand bleken. Maar Duitsland kan niet stoppen met zorgdragen. Daarvoor is de gewetensnood vanuit het eigen oorlogsverleden nog te sterk. Maar vanuit dat oorlogsargument meent de EU ook dat zij het recht heeft zich uit te breiden. Zij meent daarmee de vrede te bewerkstelligen. Maar zoals hierboven is aangegeven, kan dat alleen als er meer van die unieke nationale kernen wordt opgegeven. De landen geven dan hun bevoegdheden op, zij krijgen daarvoor vrede terug. Maar zij bestaan dan ook nauwelijks meer. Er is dan sprake van vreedzame non-existentie. Met de Duitse aandrijving stevent de EU op dat eindpunt af. Ook hierin valt Duitsland niet te ‘appeasen’.

Nederland zal blijven aanhaken, zolang de EU-kar door Duitsland wordt getrokken. Daarom moet een minimum worden geformuleerd, dat onder geen beding mag worden geschonden. Maar het grensdenken is verwaarloosd. De contouren kunnen niet meer worden gevat. Premier Rutte veronderstelt dat de macht van de EU niet onbeperkt zal zijn. Maar omdat de premier zelf de grenzen niet stelt, is hij overgeleverd aan de genade van de EU-bureaucraten.

Dat de huidige politici geen grens durven te stellen, is ook verklaarbaar. Zij zijn veelal opgeklommen binnen partijen die zijn ontstaan toen de EU nog een constructief ideaal vormde. De huidige politici zijn in die partijen opgeklommen door hun oor te luister te leggen bij de voorgaande generatie partijleden. Door de EU-standpunten over te nemen, deze goed te verwoorden, hebben zij een partijklim kunnen maken. Maar deze ‘aangepasten’ kunnen daardoor slechts bestaande koersen goed verwoorden. Bovendien zien velen de EU als een verlengde van de eigen partij. Zij zien in de EU een verdere weg naar boven. Daarmee kunnen zij slechts bestaande koersen aanhouden, maar geen nieuwe bedenken. Het zijn kleurloze politici, zoals het type voorzitter van de Europese Commissie Jean-Claude Juncker. Niemand kan deze rollende politiek-administratieve Junckernaut meer een halt toeroepen.

Geen van de EU-inwoners heeft een gevoel bij de EU. Door de grootte alleen al heeft de Unie geen betekenis. Iemand leest in de krant over vijfhonderd miljoen inwoners en honderden miljarden aan ‘leningen’. Het zijn abstracties die niet geïnterpreteerd kunnen worden in een betekenisvol verhaal. Alles is onecht, onbegrensd en onpersoonlijk. De EU-planners kunnen het wel willen, maar niemand zal zich er thuis voelen. Dat thuis kun je niet met de ratio creëren. Europa zal daarmee verworden, zoals dat gaat met een grote moderne luchthaven. Alles werkt efficiënt, iedereen kan zich er een weg door vinden, maar niemand wil er in wonen, omdat geen enkel mens zich er meer in thuis voelt.

Massamigraine

Tot slot is de grensvraag belangrijk bij de toestroom van immigranten. Zo staat Europa een veelvoud van de migrantengolf van 2011-2017 te wachten. De bevolking van Afrika groeit tot het jaar 2050 met een factor drie. In combinatie met de klimaat- en politieke problemen kunnen de almaar failing states,  die niet zelf oplossen. Zo worden in de nabije toekomst veel meer migranten verwacht.

Bovendien is het nog steeds niet bewezen dat nieuwkomers, met allerlei verschillende achtergronden, diezelfde kernsamenstelling omarmen. Arbeidsethos, vertrouwen in autoriteit, gelijkheid tussen man en vrouw etc. wordt anders gezien dan bij Nederlanders.

Maar het komt ook doordat vele Nederlanders zelf geen sterke wil tot identiteit hebben. Inkomende groepen, met een sterk eigen waardenbesef, laten zich daarom moeilijk aanpassen. Eenmaal geland, hebben juist deze groepen een aantrekkingskracht op andere nieuwkomers, omdat zij wel waardenbepalend zijn. De omarming van de kerneigenschappen is dan ook niet meer nodig. Zij kunnen hun bestaan opbouwen binnen de eigen groep, met hun eigen verenigingen, scholen en gebedshuizen. Zo kan een nieuwe verzuiling ontstaan, maar dit keer zonder overkoepelende Nederlandse loyaliteit.

Bovendien komt in Nederland de verdergaande robotisering om de hoek kijken. Goed voorbeeld is de zelfrijdende auto, die een last zal zijn voor de taxi- en transportindustrie. Veel beroepen waarvoor ‘lagere’ vaardigheden zijn benodigd, zullen worden overgenomen. Dat terwijl juist de nieuwkomers daar hun aansluiting vinden bij de Nederlandse kerneigenschappen omdat zij vaak niet direct de hooggekwalificeerde beroepen aankunnen. Daar vindt de communicatie van de Nederlandse waarden plaats, daar vindt de integratie plaats. Maar met die zich snel ontwikkelende hightecheconomie is het de vraag of een nieuwe grote toestroom nog werkelijk gaat worden geïntegreerd.

Daar komt de wisseling van politici binnen een democratie weer om de hoek kijken. Die willen telkens weer de morele kaart trekken en daarmee de deugdzame rol innemen, dat zonder naar de voorgaande toelating te hebben gekeken. De rekening wordt doorgeschoven naar de volgende generatie Nederlanders. Zijzelf hoeven zich er geen opoffering voor  te getroosten. Zij zijn immers niet degenen die in de veranderende wijken wonen, of de banen hebben die de omgangsvormen moeten communiceren.

Maar hoe moreel is die toelating. De problemen in de landen van herkomst worden niet opgelost als de EU meer mensen opneemt. Sterker, zij worden verergerd. Door een braindrain zijn die landen niet meer in staat zich op eigen kracht te ontwikkelen. Maar goed, vanuit koloniaal schuldgevoel en een morele beloning wordt ermee doorgegaan. Zelf ingrijpen in die landen wordt vanuit datzelfde verleden te gevoelig geacht. Dan is dit het beleid, ondanks dat het de problemen daar niet oplost. Over die harde realiteit wordt gezwegen, maar wanneer die diagnose niet snel wordt gesteld zal dat in de toekomst veel kopzorgen opleveren.

Grensdenken

Niet eerder in de geschiedenis is het voorgekomen dat er zulke sterk drukkende internationale tendensen zijn die stuk voor stuk drukken op die unieke kernsamenstelling. Hoewel elk ‘an sich’ als constructief ideaal is begonnen, is het de vraag of het met de vermenigvuldiging en combinatie van deze tendensen niet amoreel wordt, in de zin dat het de Nederlandse kernsamenstelling vervaagt. Wie wijst naar historische voorbeelden waarbij deze ontwikkelingen wel slaagden, haalt geen realistisch voorbeeld aan dat toepasbaar is op het heden. De verhoudingen zijn veel groter, plus de ontwikkelingen komen nu tegelijkertijd. In de Tweede Kamer is wel eens gezegd dat elk genezingsproces begint bij de juiste diagnose. De diagnose is de waarde van de grens te onderkennen. Dat is niet per se een fysieke grens, maar een begrenzing in de aantasting van die kernsamenstelling van geschiedenis, taal en waarden. De elementen die Nederland groot hebben gemaakt. De grensbepaling zou daarom hardop bediscussieerd moeten worden, zonder de vrees voor een vorm van sociaal ostracisme.