Gouden Dafne Schippers: een te nuchtere atleet voor dagdromen

13 augustus 2014Leestijd: 9 minuten

Dafne Schippers behaalde woensdag goud op de 100 meter sprint op het EK atletiek in het Zwitserse Zürich. Elsevier had deze zomer een interview met Schippers: over haar leven als meerkamper en hoe zij de toekomst na haar sportloopbaan ziet.

Wie Papendal binnenrijdt, ziet waar het om gaat in het leven van een topsporter. Bij de entree van het nationaal trainingscentrum aan de westkant van Arnhem telt een kolossaal bord de dagen af naar de momenten van de waarheid. Nog 773 dagen tot de Olympische Spelen in Rio de Janeiro, Brazilië; nog 1.326 dagen tot de Winterspelen in Pyeongchang, Zuid-Korea.

Voor de televisiekijker start de voorpret pas als de selecties bekend zijn en de verslaggevers ter plaatse. Maar in de glooiende Arnhemse bossen is Rio allang begonnen.

Onderdelen

Op topsport-oase Papendal werken Nadine Broersen (24) en Dafne Schippers (22), twee van ’s werelds beste meerkampers, dag in dag uit hun schema’s af. Hun sport bestaat bij de vrouwen uit zeven onderdelen: 100 meter horden, hoogspringen, kogelstoten, 200 meter, verspringen, speerwerpen en 800 meter. Tijden en afstanden leveren punten op, zodat na twee wedstrijddagen de beste alleskunner bekend is.

Broersen en Schippers hebben allebei de A-status van sportfederatie NOC*NSF. Dit betekent een inkomen en in hun geval een bestaan als fulltimeprof, wat maar weinig Nederlandse atleten kunnen zeggen. De dagelijkse routine op Papendal is te leuk om het werk te noemen. ‘Onze dagen zagen er niet veel anders uit toen we er nog geen geld mee verdienden,’ verklaart Broersen hun liefde voor het vak. ‘Het is nog steeds een hobby, maar wel met verplichtingen.’

Ochtendtraining

Vandaag gaat het er tijdens de ochtendtraining ontspannen aan toe. Schippers, net terug van het EK voor landenteams in het Duitse Braunschweig, zit met haar groepje in de zon bij de hoogspringmat. Trainer Bart Bennema heeft voor alle vrouwen bemoedigende woorden, over de hoogte van de lat maakt vanochtend niemand zich druk.

Achter op de baan werkt Broersen haar hordentraining af. Telkens in volle sprint over drie, vier horden, en dan stapvoets terug, drinkend, pratend met de coach.

Na de ochtendtraining van tien tot twaalf volgt een gezamenlijke lunch. Dan wat rust, misschien even naar de fysiotherapeut, voordat om drie uur de middagtraining begint. Viermaal per week zo’n dag, tussendoor tweemaal een rustdag en in het weekeinde vaak een wedstrijd.

Niet te breed

Een lichaam geschikt maken voor de perfecte meerkampprestatie, is een puzzel zonder oplossing. Schippers: ‘Het is zoeken naar een balans. Te breed worden mag niet, dat kost tijd op de 800 meter.

Bij het kogelstoten geeft spierkracht de doorslag, maar die spieren zijn zwaar en moeten ook over die hoogspringlat.’ Gedoseerd trainen dus, en zorgen dat het lichaam zich niet te ver in een bepaalde richting ontwikkelt. ‘Maar explosiviteit mag niet ontbreken,’ vult Broersen aan. Excelleren op een bepaald onderdeel is minder belangrijk dan het voorkomen van negatieve uitschieters.

Het ideale meerkamplichaam bestaat niet, zo leert een blik op de wereldkampioenen door de jaren heen. ‘Gedrongen types nemen afstand op de sprintonderdelen,’ zegt Schippers, ‘terwijl van die pezige Oost-Europeanen hun winst boeken tijdens het springen.’

IJskoud

Een meerkamper is altijd op zoek naar de juiste verhoudingen tussen kracht en duurvermogen, tussen arbeid en rust – en dan moeten ook nog zeven onderdelen technisch vervolmaakt worden. De week is vaak te kort.

Topsporters heten individualisten en obsessievelingen te zijn. Als dat al waar is, dan is de meerkamp voor de nuchtere types. ‘Het is een sociaal gebeuren bij ons,’ zegt Schippers, in 2013 derde op het WK in Moskou, tijdens de middagpauze.

Met haar explosiviteit doet ze ook op sprintonderdelen mee met de wereldtop. ‘Anders dan meerkampers zijn sprinters totaal geobsedeerd. Dan staat iedereen in de callroom, vlak voor de 200-meterfinale, en dan is de sfeer ijskoud. Ik sta intussen een beetje ongemakkelijk om me heen te kijken. Iedereen zwijgt, is alleen met zichzelf bezig. Dat is onder meerkampers heel anders. Veel gezelliger.’

Saai

Dus die ingewikkelde meerkamp verruilen voor één discipline is geen optie? Broersen: ‘Lijkt me vreselijk saai. Elke dag dezelfde training, ik zou me doodvervelen. Geld zou voor sommigen een reden kunnen zijn om een overstap te overwegen. Als specialist kun je wekelijks aan wedstrijden meedoen en dus geld verdienen. Een volledige zevenkamp, dat kan maar drie keer per seizoen.’

De meerkamp is even belastend als een marathon, weet Schippers. Herstel kost vier tot zes weken. Wie dat niet gelooft, moet eens kijken hoe de dames erbij liggen na de afsluitende 800 meter op een groot toernooi. Langeafstandslopers komen lachend over de streep, wielrenners staan na een etappe meteen de pers te woord. Maar meerkampers storten een meter na de finish ter aarde, meer dood dan levend.

Niet zelden moeten er zuurstofmaskers aan te pas komen om weer beweging in de lijven te krijgen. Een slagveld, erkent Broersen: ‘Soms probeer ik te blijven staan, maar dan kijk ik om me heen en zie ik al die half bewusteloze lichamen. Dus ga ik ook maar even liggen.’ En dan kom je ook niet meer overeind, zegt Schippers. ‘Ons lichaam is daar niet voor gemaakt: te veel spieren. Het ziet er vast heel grapppig uit.’

Horizon

Op internet is een filmpje te vinden van een zestienjarige Dafne Schippers, die vertelt dat ze maar één datum in haar hoofd heeft: 24 augustus 2016, de meerkamp op de Spelen in Rio.

Inderdaad, zoals op het bord bij de ingang van Papendal. Gaat het werkelijk alleen maar om die stip aan de horizon? ‘Dat filmpje is al vijf jaar oud en blijft me achtervolgen,’ lacht Schippers. ‘Terwijl dat ene zinnetje nota bene een idee was van de regisseur. Ik was toen zo jong, en nog helemaal niet bezig met Rio. Laat staan dat ik een datum voor ogen had.’

Te nuchter

Opnieuw blijken de vrouwen, vlaggendragers van de Nederlandse atletiek, te nuchter voor dagdromen. Broersen: ‘Wat nou als je toevallig tijdens die olympische finale je dag niet hebt. Dan sta je daar, jaren getraind, met lege handen. Natuurlijk wil je presteren op grote toernooien, maar je moet voorkomen dat je leven zich vult met teleurstellingen. Er gaat er telkens maar één met het goud vandoor.’

De oplossing: tussentijdse doelen stellen. Blij zijn met persoonlijke records en bescheiden overwinningen. De volle stadions bij WK’s en Olympische Spelen, dat zijn de uitzonderingen. Het zomerseizoen van een atleet voert ook langs evenementen als de Ter Specke Bokaal in Lisse, de Gouden Spike in Leiden en de Klaverblad Arena Games in Hilversum. Stuk voor stuk mooie wedstrijden, maar de suggestie van een kolkend Holland Heineken House is er ver weg. ‘Maar ook dan voelt het nooit als werk,’ benadrukken beide vrouwen.

Hobby

Eerder hobby dus, maar wel steeds weer het moeten presteren, steeds weer het reizen. Had ik maar een gewone baan, denkt Nadine Broersen soms. Dan hoef je jezelf niet voortdurend die druk op te leggen. ‘Vooral buitenlandse trainingskampen hakken erin.

Gelukkig komen er altijd momenten waarop je beseft: dit had ik voor geen goud willen missen.’ Zo’n moment was er begin maart in het Poolse Sopot. ‘Mijn man wilde mee, maar ik raadde het hem af. Wat moest hij daar nou? Maar als het slecht zou gaan, wilde hij me kunnen troosten. En als ik zou winnen, wilde hij meevieren.’ Hij was erbij, en Broersen werd wereldkampioene. ‘Die titel was prachtig, maar familie is oneindig veel belangrijker.’

De dood van haar moeder en de periode die volgde, een paar jaar geleden, waren een keerpunt. Broersen kiest haar woorden zorgvuldig. ‘Ik bekeek dingen te negatief. Mezelf, mijn trainer, alles. Ik genoot niet meer. Je doet alles om met je trainer uit die neerwaartse spiraal te komen. Je wilt het tij wel keren, maar dat gaat niet meer. Net een echte relatie eigenlijk. Het enige wat nog hielp, was een frisse start, een nieuwe trainer dus.’

Hechte band

De band met die nieuwe coach, Ronald Vetter, is hecht. Blind op elkaar vertrouwen is een vereiste bij een sporter-coachrelatie. Meerkampers, met hun complexe trainingsschema’s, moeten kunnen terugvallen op andermans expertise. ‘Geen kwaad woord trouwens over Bart Bennema, mijn vorige trainer. Ik zie ook hoe goed hij Dafne laat presteren.’

Thuis is voor Nadine Broersen het Brabantse dorp Dongen. Daar staat ze ’s zondags, ook na een week hard trainen, langs het voetbalveld te kijken naar haar man, spits bij de plaatselijke derdeklasser. Een van de beste meerkampers ter wereld, gebruind en afgetraind door mediterrane trainingsstages, op zondag langs de lijn in de Brabantse mist. Toch even hardop dromend: ‘Nog een paar jaar knallen op de meerkamp, dan een gezinnetje beginnen, en dan weer terug op de baan. Dat zou perfect zijn.’

Zorgeloosheid

Broersen kijkt opzij naar de twee jaar jongere Schippers. Nou jij, lijkt ze te willen zeggen. Schippers lacht: ‘Eerst maar eens een vriend vinden!’ Dat is vast niet eenvoudig in een bestaan dat zich voornamelijk afspeelt op de atletiekbaan en in het krachthonk. ‘Ons leven verschilt totaal van dat van studerende leeftijdgenoten. Qua relaties is het niet makkelijk,’ zegt ze, zonder dat de zorgeloosheid uit haar stem verdwijnt. ‘In het café kom je honderd nieuwe mensen tegen, op de baan zijn het telkens dezelfde gezichten.’

En twee topsporters in één relatie, is ook niet ideaal. ‘Hij moet iets van sport begrijpen. Maar ook niet te veel, dat werkt ook niet. Ingewikkeld hè?’ Broersen denkt mee: ‘Komt wel goed. Jij moet wel iemand hebben die fanatiek is. Maar zeker niet uit dezelfde sport.’

Familie is ook voor Schippers een onmisbare afleiding. Als ze niet op Papendal is, woont ze bij haar ouders in Utrecht. ‘Mij overal ter wereld volgen, is een hobby voor ze geworden. Heerlijk om met hen bij een toernooi even weg te kunnen uit de hectiek, even geen sporters om me heen.’ Relativerende ouderlijke woorden – in de trant van: ach, volgende week is er weer een wedstrijd – als medicijn na een tegenvallend resultaat? ‘Nee! Dat zijn verboden opmerkingen!’ Beide vrouwen schieten overeind. ‘Dat is het ergste wat je kunt zeggen tegen een sporter die net heeft verloren! Zo’n cliché, vreselijk!’

Op te vreten

Verschillend in achtergrond en thuissituatie, maar eensgezind in de prestatiedrift. Broersen: ‘Ik kan gewoon niet neutraal zijn. Ook als ik voetbal kijk, moet ik voor iemand zijn. Duitsland-Ghana op het WK voetbal, ik noem maar iets, dan zit ik me op te vreten op de bank.’

Weinigen twijfelen eraan dat één van deze twee vrouwen de eerste Nederlandse winnares van een Olympische atletiekmedaille zal worden sinds Ellen van Langen in 1992. Broersen en Schippers stonden als pubers al samen op de baan, kennen elkaar door en door. Zijn ze ook op elkaar gaan lijken?

‘Dafne is een winnaar, nog meer dan ik,’ zegt Broersen. ‘In het startblok heeft ze iets onaantastbaars. Zo van: jullie kunnen doen wat je wilt, maar ik ga hier winnen.’ Schippers is jaloers op het leervermogen van Broersen. ‘Zij kan zó effciënt trainen. Waar ik soms wel twintig keer nodig heb om een oefening onder de knie te krijgen, heeft Nadine het onmiddellijk door.’

Blessure

De loopbaan van een meerkamper eindigt meestal met een blessure. Al die spiergroepen die worden belast; je mag blij zijn als je de dertig haalt. En wat wacht er dan? De herfst van haar topsportcarrière doorbrengen in de subtop, daar heeft Broersen geen zin in: ‘Dan gaat er gewoon een nieuw leven beginnen. Ik heb een eigen bedrijfje, ik geef clinics. En ik zit bij een sprekersbureau, wat inhoudt dat ik voor groepen sta en vertel hoe je tot prestaties komt. Kennelijk vinden mensen dat leuk.’

Studeren en topsport zijn moeilijk te combineren, ondervond Broersen. Maar niets doen naast het sporten, is geen optie. Haar rusteloze karakter heeft haar, na allerlei omzwervingen, certificaten van de Open Universiteit opgeleverd. ‘Karin Ruckstuhl, voormalig Nederlands kampioene, is een voorbeeld. Zij had al snel na haar meerkampcarriere een mooie baan bij Shell. Oud-topsporters zijn interessant voor bedrijven.’

Voor Dafne Schippers is dat volgende leven nog heel ver weg. ‘Ik ben ooit begonnen aan de pabo. Misschien pak ik dat wel weer op. Bang voor het zwarte gat na de sport? Totaal niet.’ Broersen: ‘En we zijn niet dom. We kunnen wel wat.’

Dit interview werd gepubliceerd in weekblad Elsevier op 12 juli dit jaar.