Bijleveld: ‘Er is veel te lang, te hard bezuinigd op Defensie’

12 oktober 2019Leestijd: 5 minuten
Defensiedebat

Onderstaande tekst sprak minister Ank Bijleveld (CDA) van Defensie zaterdag uit op het Grote Defensiedebat van Elsevier Weekblad over de toekomst van de krijgsmacht. Het debat werd gehouden in het Louwman Museum in Den Haag.

Het Grote Defensiedebat is ook terug te kijken op het YouTube-kanaal van EW.

 

“Send in the Marines”………

Ik hoor deze uitspraak regelmatig.

Bij de onmacht na de ramp met de MH17.

Onlangs nog bij de moord op advocaat Derk Wiersum.

Het klinkt daadkrachtig en het geeft urgentie aan. Het geeft treffend weer wat er wordt verwacht van onze krijgsmacht. En welk vertrouwen men in onze militairen heeft.

Als er ernstig inbreuk plaatsvindt op ons veiligheidsgevoel, als het echt dichtbij komt en we geen escalatieniveau meer hebben, dan kijkt men naar de krijgsmacht… en gaat op Plein 4 de telefoon.

The buck stops here” zoals ze het in de VS zouden zeggen. Ik kan geen andere minister meer bellen. De escalatieladder eindigt bij de krijgsmacht.

Deze unieke verantwoordelijkheid is vastgelegd in de Grondwet: het beschermen van ons Koninkrijk en het Bondgenootschappelijk grondgebied.

Dat betekent ook dat wij tegen die taak geen ‘nee’ kunnen zeggen.

Helaas is dat soms wel het geval. We zijn niet voldoende op onze taken toegesneden. We kunnen onszelf als land niet verdedigen en leunen zwaar op onze bondgenoten.

Er is veel te lang veel te hard bezuinigd op Defensie.

Na de val van de muur dacht men: de vijand is gevallen. We kunnen onze grondwettelijke taak afbouwen.

En dan kunnen we het geld dat vrijkomt – het vredesdividend – uitgeven aan andere dingen, zoals zorg en onderwijs en cultuur.

Dat idee leefde sterk. En het leeft nog steeds. Nog dit jaar hoorde ik mensen zeggen: wilt u onderzeeërs of onderwijzers?

Ik vind dat een rare keuze. Sterker nog: het is geen keuze.

Willen we onderwijzers of onderzeeërs, is zoals zeggen: ik ga verhuizen, zal ik een boekenkast kopen of een voordeur met een slot erop?

We kunnen en mogen de krijgsmacht niet zien als een vervelende must in het kasboek van de overheid. Of afhankelijk maken van de economische conjunctuur.

Dat is een luxe en een naïviteit die we ons niet meer kunnen veroorloven.

In 1989 hadden we niet voorzien dat Rusland de Krim in zou nemen of dat er miljoenen vluchtelingen wanhopig op zoek naar een veilige haven zouden gaan.

En in 2011 hadden we zelfs nog nooit van ISIS gehoord.
Laat staan dat ze zo dichtbij huis zoveel verwoesting konden aanrichten.
Russische spionnen die op Nederlands grondgebied proberen OPCW te hacken?

Ondermijning van de rechtsstaat… maatschappelijke ontwrichting als wapen… het stond ver van ons af.

En niet in de minste plaats: we kenden toen nog de waarborg van het Intermediate-Range Nuclear Forces (INF)-verdrag.

In Kaliningrad staan inmiddels raketten die steden als Berlijn en Kopenhagen kunnen bereiken, als het moet met kernkoppen…

Het hele idee van vredesdividend werkt alleen als de wereld voorspelbaar is.

Maar zoals onze minister-president recent zei bij de Atlantische Commissie: “De wereld van gisteren bestaat niet meer.”

Er komen steeds nieuwe geopolitieke verschuivingen en snelle technologische ontwikkelingen. Ook daar moeten we op voorbereid zijn.

Ik noem u een aantal voorbeelden:

Lees het MIVD-jaarverslag en we zien dat China en Rusland hun legers moderniseren en fors uitbreiden. Ze kunnen dus al forse middelen inzetten. Het enige wat nog ontbreekt is de bereidheid daartoe…

Als onze Baltische bondgenoten extra versterking nodig hebben, dan wordt Defensie gevraagd extra mensen en materieel te sturen.

Als onze bruggen en sluizen – of onze Deltawerken – zouden uitvallen vanwege een cyberaanval, dan is het Defensie die noodbruggen komt aanleggen.

Als de gemeente Utrecht wil voorkomen dat met oud en nieuw alle auto’s in brand worden gestoken, dan vragen ze Defensie om met onbemande vliegtuigjes boven de stad te cirkelen…

Als een handelsschip wordt gekaapt, dan wordt Defensie gevraagd in te grijpen.

Als een orkaan een heel eiland verwoest, dan wordt Defensie gevraagd hulp te verlenen.

En dan hoor ik u denken: dat doen we toch samen met onze bondgenoten?

Dat klopt.

Met de nadruk op: samen.

Wij hebben een enorme solidariteit opgebouwd met onze bondgenoten.

Als één van ons wordt aangevallen, geldt dat als een aanval op ons allen.

Die solidariteit is cruciaal. En die hebben we teveel voor lief genomen.Er zijn vanzelfsprekendheden in geslopen. Het is heel terecht dat de Verenigde Staten een aantal van die vanzelfsprekendheden ter discussie stelt, zeg ik hier tegen ambassadeur Hoekstra.

Als wij ons zelf niet houden aan de afspraken, kunnen wij niet verwachten dat onze bondgenoten dat wel doen.

Onze eenheid is ons wapen.

Dat werkt natuurlijk allebei de kanten op. In die zin ben ik dan ook teleurgesteld dat het Amerikaanse besluitvormingsproces en de informatievoorziening aan de partners in de anti-ISIS coalitie ons recent opnieuw heeft verrast.

We mogen elkaar niet voor lief nemen. Maar we moeten wel op elkaar kunnen blijven rekenen.

We kunnen het ons niet veroorloven om uit elkaar gespeeld te worden.

Bottom line:

Defensie is geen gewone overheidsorganisatie.

Wij moeten altijd klaarstaan als er gebeld wordt.

Voor wat dan ook. De dreigingen in de wereld zijn zo onvoorspelbaar als het weer: wij moeten op alle weertypen voorbereid zijn.

Dat kunnen we nu niet – of nauwelijks.

Daarom investeert dit kabinet ook zo fors in Defensie.

Ik zie dat als een eerste stap, want er is nog meer nodig.

Het feit dat Elsevier vandaag een Groot Debat aan Defensie weidt vind ik terecht, dat zal u niet verbazen.

Binnen Defensie staat het denkproces ook niet stil. Het komende jaar kom ik met een visie op Defensie voor de komende 15 jaar.

Maar ook de politieke partijen zullen het komende jaar beginnen met het schrijven van de verkiezingsprogramma’s. De timing is dus perfect.

Het Grote Debat moet mijns inziens gaan over twee dingen:

Hoe kunnen wij zorgen dat de krijgsmacht in staat is om haar Grondwettelijke taak te vervullen? Hoe houden we de urgentie van een sterke krijgsmacht ook op het netvlies van de Nederlanders?

Hoe kunnen wij zorgen dat de mannen en vrouwen die ons land dienen – en zelfs bereid zijn het ultieme offer te brengen – hun belangrijke werk zo goed mogelijk kunnen doen?

Dat zijn de vragen waar we bij het schrijven van de Defensievisie antwoord op zullen geven, maar ik ben heel benieuwd hoe u hier tegen aan kijkt.

Dank u wel.