Kabinet voelt niets voor verbod op salafisme: vier vragen

25 februari 2016Leestijd: 2 minuten

Het kabinet zit er geen heil in om salafistische organisaties aan banden te leggen. Pas als zo’n moslimfundamentalistische organisatie de wet overtreedt, kan die worden verboden.

Dat laat minister van Sociale Zaken en Integratie Lodewijk Asscher (PvdA) donderdag weten aan de Tweede Kamer. Een meerderheid van de Tweede Kamer had om een aanpak en onderzoek gevraagd naar de radicale stroming binnen de islam. Elsevier zet vier vragen en antwoorden over het besluit van het kabinet op een rij.

Wat is salafisme precies?

Het gaat hier om een fundamentalistische stroming binnen de soennitische islam. Salafisten streven naar, wat zij noemen, de ‘zuivere islam’. Zij willen ‘terugkeren’ naar, wat zij beschouwen als, de basis van de islam.

Het salafisme is gericht op morele ‘heropvoeding’ en ‘zuivering’ van de geloofsgemeenschap en de maatschappij. Volgens de AIVD is het aantal volgelingen niet precies vast te stellen.

Waarom moet er volgens Asscher geen verbod komen?

‘De basis van onze rechtsstaat is de individuele vrijheid,’ zegt de minister. ‘Daarom wil het kabinet niet een religie verbieden of treden in de persoonlijke geloofsopvatting van mensen.’

Het kabinet vindt dat een verbod weinig zin heeft: een gedachtegoed laat zich in deze visie niet verdrijven door een verbod, omdat het wel ‘weer een andere weg zal vinden’ om tot wasdom te komen, die mogelijk nog moeilijker in de gaten is te houden. De vrijheid van meningsuiting prevaleert dus.

Wat zijn zoal de gevolgen?

Salafisten mogen voor Defensie blijven werken, terwijl de Tweede Kamer juist wilde dat dit niet meer mocht. ‘Het aanhangen van een bepaald geloof biedt op zichzelf geen grond voor ontslag,’ vindt Asscher.

Ook zal de geldstroom uit landen als Kuweit en Saudi-Arabië naar salafistische clubs in ons land niet worden gestopt, hoewel Asscher van mening is dat het salafisme een gevaar is voor de samenleving.

Maar wat gebeurt er dan wel?

Het kabinet wil de financiële transparantie van deze organisaties  nagaan, en proberen Nederlandse ambassades in de Golfregio meer inzicht te laten  krijgen ‘over herkomst en doel van financieringsstromen aan Nederlandse gebedshuizen’.

Verder komt er veel meer samenwerking tussen Rijk en gemeenten om die te helpen bij de omgang met fundamentalistische moslimorganisaties. Dat betekent meer informatiedeling. Scholen en gemeenten zal duidelijk worden gemaakt hoe ze kunnen optreden als salafistische organisaties voor problemen zorgen.