Arie Pais: ‘We leven hier in de villawijk van de wereld’

15 februari 2016Leestijd: 9 minuten
''

Oud-minister Arie Pais (85) schreef zijn memoires. Over hoe oorlog, wederopbouw en politiek hem vormden. Maar de hoofdzaak is dankbaarheid tegenover ‘medemensen’.

Het bezoek is nog maar net binnen of Arie Pais leidt rond als een volleerd gids. Wijst naar kleurrijke schilderijen in de gang en licht toe wie de makers zijn. Grote en kleine doeken, waarvan veel uit India. In de zitkamer van het Amsterdamse grachtenappartement een beeld van een horizontaal liefdespaar naast een enorme schelp zoals die waaruit Botticelli Venus geboren liet worden.

Pais is klein van stuk en eigentijds ­gekleed. Moderne strakgesneden jeans, zwarte trui en hippe zwarte, blinkende schoenen. Hij was minister van Onderwijs en Wetenschappen in het CDA-VVD-kabinet van Dries van Agt en Hans Wiegel. Aan het Binnenhof stond de ‘schrandere econoom’, zoals Elsevier hem noemde, bekend als beste jongetje van de klas. Dat was hij als kind mogelijk ook geweest, als zijn schooltijd niet ruw was onderbroken door de oorlog.

Nu, 34 jaar nadat de VVD’er de politiek heeft verlaten, verschijnen zijn memoires: Omkijken, een logboek. ‘Hoeveel ministers hebben de moeite genomen op te schrijven wat ze hebben gedaan en waarom? Uit mijn tijd als minister twee. In Engeland of Frankrijk is het normaal. Daaruit zijn vaak interessante en leerzame conclusies te trekken, ook voor ons in Nederland.’

Hij vlijt zich neer op een gemakkelijke bank en vertelt bijna net zo systematisch als in zijn boek over zijn leven. De onderduikperiode van het Joodse gezin vormde hem. Dat was in Barneveld, waar de jonge Pais zijn ogen en oren goed de kost gaf, getuige de gedetailleerde beschrijving ervan. ‘Ieder mens heeft bepaalde interesses en vermogens. Ik kan er zelf weinig aan doen, maar ik heb een goed geheugen en de periode tot 1945 heeft nogal wat indruk gemaakt op mij. Ik heb opgeschreven hoe ik dat als kind aanvoelde en hoe dat geleidelijk aan mijn kijk op dingen heeft bepaald.’

Machteloos

Het was in Barneveld, ook toen al bekend om zijn pluimveeteelt, dat hij vegetariër werd. ‘Toen ik 13 of 14 jaar oud was. In Barneveld draaiden ze de hanen telkens de nek om en dan hoorde je hoe de kippen die achterbleven machteloze geluidjes maakten. Als kind heb ik daaruit de consequenties getrokken.’ Het is deze gevoeligheid die Pais nu nog uitstraalt. Hij heeft, beaamt hij, ook weleens Partij voor de Dieren gestemd.

Dat hij zelf, zijn zuster en ouders de oorlog overleefden terwijl de rest van de familie werd vermoord, noemt hij ‘mazzel’. Een onderkoelde vaststelling, en onderkoeld is ook zijn boek. ‘Er zijn veel fantasieën rond de oorlogstijd geschapen. Ik vond het mijn plicht om een paar mensen die menselijke grootheid en moed hebben getoond en niet in de geschiedenisboeken voorkomen, niet in de vergetelheid te laten geraken.

‘Het is goed te beseffen dat er in die moeilijke tijden dappere mensen waren, en natuurlijk veel gewone mensen en ook een hoop die niet zo dapper waren. Het is niet aan mij om te oordelen, wel om dank uit te spreken aan die eersten,’ zegt Pais. ‘Medemensen’, noemt hij in zijn boek het viertal dat het gezin Pais uit handen van de Duitsers hield.

De oorlog bepaalde zijn keuze om de ­politiek in te gaan. Om nachtmerries als die tussen 1940 en 1945 te voorkomen, moest je zelf wat doen. ‘Ik besefte dat politiek belangrijk kan zijn voor de inrichting van de samenleving. En dat politiek nodig is om te zorgen dat bepaalde ellende – heden ten dage alweer, het houdt maar niet op – uitblijft. Daarom ben ik op mijn achttiende lid geworden van een politieke partij waarvan ik veel verwachtte, en dat was de PvdA.’

Er heerste geloof in verandering en vooruitgang. ‘Er zou een nieuwe samenleving komen. Heel anders dan die in de jaren dertig. Ik ben lid geworden in 1948 en ben het gebleven tot 1961.’

Toen was hij de ‘socialistische blauwdrukken’ van de PvdA beu en snakte hij naar een maatschappij van vrije burgers. Binnen een jaar was hij lid van de VVD, waarvoor hij lokaal en provinciaal actief werd. De Telegraaf gaf hem in 1970 een wekelijkse column en in 1977 vroeg toenmalig VVD-coryfee Haya van Someren de inmiddels tot het hoogleraarschap opgeklommen Pais als minister van Onderwijs.

Alert

Hij was de eerste liberale naoorlogse ­minister op dit departement en opvolger van PvdA’er Jos van Kemenade. Die had ­geprobeerd het socialistische ideaal van de middenschool te verwezenlijken: een schooltype voor het hele voortgezet onderwijs. ‘Een heilloos voornemen,’ oordeelde zijn opvolger. ‘Na mij werd Van Kemenade opnieuw onderwijsminister en kwam hij weer met die middenschool. Weer vergeefs. Tja, sommige mensen leren het nooit.’

Zelf bracht Pais de zogeheten tweefasenstructuur van het hoger onderwijs tot stand. Zijn echtgenote Eegje Schoo, die later zelf VVD-minister voor Ontwikkelingssamenwerking zou worden en de zus is van oud-Elsevier-hoofdredacteur Hendrik Jan Schoo, had hem op het hart gedrukt zich op hoofdzaken te richten – en dat deed hij. Al deed het niet af aan de werkdruk. ‘Ik overdrijf niet als ik zeg dat ik in de bijna vier jaar dat ik minister ben geweest, werkweken heb gemaakt die dichter bij de honderd dan bij de tachtig uur lagen.’

Pais, die rustig praat zodat hij goed bij te houden is door zijn schrijvende bezoeker, vraagt geregeld: ‘Ja, u bent er?’ Het typeert hem. Alert en oplettend. Ook op zijn 85ste. Over het belangrijkste resultaat van het ministerschap hoeft hij niet na te denken. ‘Toen ik aantrad, was er op geen enkel ministerie een vrouw de ambtelijke baas. En op mijn departement had ook geen van de veertig directoraten een vrouw als chef. Dan kun je zeggen: is dat nu zo belangrijk? Dat vond ik wel. En ik ben blij dat Onderwijs het eerste ministerie is geweest dat eindelijk dat glazen plafond doorbrak.’

Waarom hechtte hij daar zo aan? ‘Omdat ik al eerder had gemerkt dat mannen en vrouwen allebei goed kunnen studeren. Toch was het aan de universiteit een versufte bedoening zonder vrouwelijke hoogleraren. Dan merk je dat er iets scheef zit. Het is een kwestie van gezond verstand dat mannen en vrouwen in principe dezelfde kansen moeten hebben. Dat ze er dan wat van maken, is natuurlijk ook belangrijk.

‘Zowel in mijn socialistische tijd als in mijn liberale tijd vond ik dat iedereen zich moet kunnen waarmaken en dat het de taak is van de politiek om dat mogelijk te maken. Daarom ben ik tevreden dat ik samen met Jeltien Kraaijeveld, destijds CDA-staats­secretaris voor Emancipatiezaken, als eerste in de Nederlandse politieke geschiedenis een paar nota’s heb uitgebracht die de basis vormden voor het doorbreken van dat glazen plafond.’

Hij constateert dat er nu vrouwen in het kabinet zitten die van wanten weten. Maar hij waarschuwt dat waakzaamheid geboden is. Tekenend is dat Nederland nog altijd geen vrouwelijke premier heeft gehad. ‘Hoewel minister van Volksgezondheid Edith Schippers heeft gezegd dat ze het best zou kunnen. Nou, ik denk dat ook wel.’

Pais loodst de lezer van zijn boek door veranderend naoorlogs Nederland. Hij beschrijft hoe hem bij een sollicitatie werd gevraagd van welk geloof hij was en hoe een CDA-politicus worstelde met zijn geaardheid. Ook onthult hij hoe een niet zo sterke student in Nijmegen door een hoogleraar werd gematst ‘omdat de man dapper in zaaldiscussies had durven standhouden tegen de revolutionaire kretologen. Die jongeman is later voor de VVD burgemeester, minister en kampioen bestuursfuncties geworden,’ schrijft Pais. Het is niet moeilijk om in die jongeman de latere politicus Loek Hermans te herkennen.

Glaasje

Als minister stond hij bekend als geheelonthouder en man die ook geen koffie en thee zou drinken. Dat is niet meer zo. Toch drinkt hij tijdens het urenlange interview helemaal niets. Enigszins ascetisch. ‘Als vegetariër ga je toch altijd al voor een beetje getikt door, maar verder is er niets aan de hand hoor. In mijn werk vond ik het nuttig dat ik geen alcohol dronk. Je maakte dan mee dat er ietsje te diep in het glaasje werd gekeken. Ik vond dat tijd verknoeien en kon ook lol hebben zonder.’

Twee Koninginnen diende hij gedurende zijn ministerschap. ‘Juliana is later een paar weken bij ons komen logeren, toen mijn vrouw ambassadeur was in New Delhi. Zij is altijd mijn favoriete Koningin geweest. Maar op Juliana en Beatrix kunnen we in Nederland trots zijn.’ Gevraagd waarom dan toch Juliana zijn favoriet is, zegt hij: ‘Omdat zij in haar leven veel heeft opgeofferd om de staatkundige situatie in Nederland intact te houden.’ Een voorbeeld weigert hij te geven.

Republikein of monarchist? Het boeit hem niet. ‘Of iemand door geboorte in een bepaalde richting wordt geduwd, doet er niet toe. Wel dat je de plek waarop je ­terechtkomt, zo bezet dat je niet alleen en zeker niet in de eerste plaats de eigen, maar ook de belangen van anderen dient.’

De woonkamer illustreert waarmee de oud-minister zich bezighoudt. Op de bank slingert de International New York Times, op het bureau ligt The Economist open. De wanden vol boeken en cd’s, de muziek is op eeuw gerubriceerd. In een zijkamertje nog eens drieduizend langspeelplaten. Niet alleen van Nederland, ook van Duitsland en het Verenigd Koninkrijk houdt hij de letterkunde bij. Eén meter van en over Franz Kafka. Digitale technologie is ook volop aanwezig. ‘Mijn vrouw noemt me een Neanderthaler. Zij is daar veel beter mee dan ik,’ zegt hij.

Zijn moeder was concertpianiste. Van haar leerde hij pianospelen. Toen ze goed verdienden, kochten zoon en dochter voor haar een nieuwe Steinway om het verlies van de vleugel goed te maken die in de oorlog werd geroofd. Pais schrijft er in zijn boek niet over. Vindt hij maar ‘een tearjerker’. En daar houdt hij niet van. Wars van sentimentaliteit? ‘Iedereen heeft zijn sentimenten en om ermee te koop te lopen, zie ik niet als pluspunt.’

Zelf speelt hij niet meer. Maar de passie is gebleven. Barok­muziek en elektronische muziek hebben zijn voorkeur. Hij verhaalt over zijn lievelingscomponisten, uiteraard Johann Sebastiaan Bach, maar ook Mauricio Kagel en de Poolse Grazyna Bacewicz. En weet het bezoek wel wie de eerste vrouwelijke componist van West-Europa was? ‘Hildegard von Bingen, geboren in 1098.’

De politiek volgt hij op de voet, zijn vakgebied economie ook, maar zich erover uitlaten doet hij alleen tegenover goede vrienden. ‘Zelfs als de club oude mensen uit het Van Agt/Wiegel-kabinet samenkomt, wordt niet alleen gekeken of de leden ervan nog kunnen wandelen. Ze zijn nog altijd geïnteresseerd in datgene waarvoor ze destijds zelf ook waren ingehuurd.’

Taai

Als Pais in het gesprek al verwijst naar de hedendaagse problemen, dan is het indirect. Hij wijst naar buiten naar de grachten. ‘Dat je in Rotterdam en Amsterdam honderden nationaliteiten aantreft, kan natuurlijk allerlei problemen geven, maar geeft ook een zekere verrijking. Als ik hier naar buiten ga, loop ik meer kans om niet Nederlands te hoeven spreken dan wel. Mijn vrouw en ik waren in een restaurant en daar werkten een Portugees en ­iemand uit Istanbul en dan is het toch leuk dat je in het Turks kunt zeggen: Heb een leuke dag. En in het Portugees obrigado, dank je wel.’

En dus geniet hij als hij een Japanse toerist in diens taal de weg kan wijzen. Ooit las hij Japanse kranten. ‘Ik heb er heel wat uren aan besteed, maar als je er tien jaar niets meer aan doet, raakt het in de vergetelheid.’ IJslands beheerst hij nog wel. In zijn geliefde IJsland verblijft hij elk jaar een poosje. Geen Chinees? ‘Nee, ik verstond er niets van. Ja, zinnen om een collega-minister aan te spreken, heb ik geleerd als een soort ­papegaai.’

Zijn vader is 101 geworden. Zelf wekt hij ook de indruk een taaie te zijn. ‘Tja, we ­leven hier in de villawijk van de wereld. Met een gezondheidszorg, wat je er ook over kunt zeggen, die tot de betere in de wereld behoort. Elders ontbreekt zelfs schoon drinkwater. Het is een plicht voor de politiek om te zorgen dat dit soort dingen goed wordt geregeld.’

Van die taak voor de politiek, om de ­samenleving in te richten, raakte hij al overtuigd in de oorlog. Maar wel met inachtneming van eenieders vrijheid. Hij is in 1961 niet voor niks liberaal geworden.