‘Jihadzaak’ is voor Openbaar Ministerie een prestigekwestie

08 september 2015Leestijd: 4 minuten
'Olaf Kraak/ANP'

De ‘jihadzaak’ vormt het startsein voor de vervolging van 145 jihadsympathisanten en Syriëstrijders. Voor het OM staat er veel op het spel.

Het is even wennen, een terrorismezaak zonder gevonden wapens, plattegronden en concrete plannen om een aanslag te plegen. In het proces Context – inmiddels ook wel ‘jihadzaak’ genoemd, moeten tien verdachten voor de rechter verschijnen, ware het niet dat drie van hen in Syrië zitten – van wie één mogelijk is gesneuveld. Donderdag horen zij hun straffen.

Hoofdverdachten Azzedine C., Rudolph H. en Oussama C. uit Den Haag zitten al ruim een jaar in voorarrest, bijna net zo lang als leden van de Hofstadgroep toen in 2005 hun proces begon. De drie hoofdverdachten worden onder meer verdacht van lidmaatschap van een criminele organisatie met terroristisch oogmerk, opruiing tot terroristische misdrijven en het verheerlijken van de jihad en de martelaarsdood.

In het geval van Azzedine C. en Oussama C. komt daar ook nog eens ronselen voor de gewapende strijd in Syrië bij, al bleek op de eerste inhoudelijke behandelingsdag al dat ronselen moeilijk is te bewijzen. Immers, niemand is in een dichtgespijkerde kist naar Syrië gestuurd en geen van de vertrokken Syriëgangers claimt te zijn geronseld.

De verdachten zeggen dat ze alleen in groepsverband dawah deden, het verspreiden van de islamitische boodschap. Ze hebben niemand gedwongen om naar Syrië te vertrekken.

Aangemoedigd

Hoogleraar terrorisme en contraterrorisme Edwin Bakker (47): ‘Het Openbaar Ministerie (OM) ziet het actief verspreiden van jihadistisch gedachtengoed ook als ronselen, omdat mensen daarmee worden aangemoedigd om naar Syrië te vertrekken. Het OM heeft op dat punt een vrij helder verhaal, maar de komende weken zal blijken of de rechter daarin meegaat en of het bewijs juridisch bruikbaar is.’

Dat is in elk geval wel waarop de verdediging wil inzetten. Hendrik Sytema (42), advocaat van Rudolph H., zegt vooral nuance te willen zoeken. ‘Het OM komt met tekenende uitlatingen op sociale media, maar licht vooral de extremen eruit. Soms gaan uitlatingen ver, maar het is niet altijd helder of zo’n uitlating valt onder vrijheid van meningsuiting, opruiing, verheerlijking van de jihad of het aanmoedigen tot het plegen van terroristische misdrijven.’

Daarbij trekt het OM volgens Sytema in de strafzaak causale verbanden die er niet zijn. ‘Het OM stelt in feite dat toehoorders die lezingen van sommige verdachten bezochten of gesprekken met hen voerden, daardoor naar Syrië vertrokken. Maar zo simpel ligt het niet.’

Dreiging

Volgens Sytema speelt mee dat het maatschappelijke klimaat inzake afreizen naar Irak en Syrië is veranderd. De verdenkingen gaan over de periode juni 2012 tot en met augustus 2014. Toen eind 2012 en begin 2013 de eerste lichting Nederlanders naar Syrië vertrok, werden zij door sommigen gezien als verzetsstrijders tegen de Syrische president Bashar al-Assad.

Pas toen in de zomer van 2014 de Islamitische Staat (IS) werd uitgeroepen, werd duidelijk dat ze ook afreisden om mee te helpen aan de opbouw van het kalifaat.

Hoewel er van de Haagse groep vooralsnog geen dreiging uitgaat voor Nederland, is het volgens hoogleraar Bakker logisch dat de zaak als terrorismezaak wordt behandeld.

‘Deze verdachten zijn de Nederlandse supportgroep van de Islamitische Staat geworden. Misschien hadden ze inderdaad oorspronkelijk zichzelf als doel gesteld om de islam te verspreiden. Maar zodra de mogelijkheid bestond om naar Syrië te vertrekken, zijn ze erbovenop gesprongen. Ze hebben IS niet alleen gesteund met woorden, maar ook met daden door mensen te faciliteren die die kant op wilden.’

Het OM hoopt dat het prestigeproces het begin is van het vervolgen van meer jihadsympathisanten en Syriëstrijders. Het OM zegt 145 van hen in het vizier te hebben, die het in 95 onderzoeken wil vervolgen. Eerder werden acht verdachten voor de rechtbank gebracht, van wie er vijf werden veroordeeld, twee werden vrijgesproken en een ontoerekeningsvatbaar werd verklaard.

Maar de straffen verschillen nogal. Eind 2013 kreeg Omar H. acht maanden onvoorwaardelijke celstraf voor het voorbereiden van een Syriëreis. Eerder dit jaar was er vrijspraak voor twee tegengehouden, vermeende Syriëgangers uit Arnhem. Volgens de rechtbank was niet duidelijk of ze daadwerkelijk wilden gaan strijden.

In België kregen tientallen teruggekeerde Syriëgangers en hun leiders afgelopen februari celstraffen van één tot vijftien jaar. Bakker vindt het goed dat het Nederlandse OM eveneens inzet op brede vervolging. ‘Als dit proces niet tot veroordelingen leidt, dan zou ik niet weten hoe je het probleem van Syriëstrijders juridisch anders moet aanvliegen.’

Elsevier nummer 37, 12 september 2015