‘Het woord vluchteling is, toepasselijk, op drift geraakt’

25 september 2015Leestijd: 9 minuten
'Marco Bakker'

Op 6 oktober komt de vijftiende editie van de Dikke van Dale uit. Hoofdredacteur Ton den Boon (53) is bezeten van taal: die is een weerspiegeling van de samenleving.

Elke dag bedenkt Ton den Boon, hoofdredacteur van de Dikke Van Dale, een woord van de dag voor de website van Van Dale. ‘Stekkerfiets’ was het laatst. En ‘sjoemeldiesel’, naar het gesjoemel van Volkswagen over dieseluitstoot.

Of die Van Dale’s Groot woordenboek van de Nederlandse Taal halen, moet nog blijken. Ze staan in elk geval niet in de vijftiende editie die op 6 oktober verschijnt in een mooie cassette met drie dikke delen. Het woordenboek is ook online beschikbaar.

Dit standaardwerk verscheen voor het eerst in 1874 en werd sindsdien talloze malen aangevuld, herzien en herdrukt. De nieuwe editie is geïllustreerd. Wie de papieren editie koopt – tot 18 oktober voor 149 euro, daarna voor 179 – krijgt er een jaarabonnement op de online-editie bij.

Van Dale gaat met zijn tijd mee. ‘We bieden het woordenboek op allerlei platforms aan en hebben ook een app.’ Den Boon merkt op, zoals vaker tijdens het gesprek, dat hij in die zin twee interessante woorden gebruikt. Vroeger was een platform iets waarop je kon zitten; app is een leenwoord uit het Engels.

De komst van internet betekende een revolutie op het gebied van communicatie en op taalgebied. Volgens Den Boon is de taal bijna verdubbeld door internet, al was het maar omdat je het woord ongeveer overal voor kunt zetten.

Plakkertjes

Een woord komt niet zomaar in de Dikke Van Dale. De samenstelling van dat woordenboek is een gigantische klus, waarmee zeven à acht mensen bijna dagelijks bezig zijn. Als je bij Van Dale werkt, moet je wel een beetje bezeten zijn van taal, en dat is Den Boon ook.

‘Ik kan geen boek lezen zonder dat ik gele plakkertjes bij me heb, die plak ik dan bij iets wat me opvalt, mooie uitspraken of uitdrukkingen. Ik noteer ook woorden in mijn smartphone. Als ik geen last wil hebben van deze deformatie, moet ik een Engels boek lezen.’

Op tafel ligt Trouw, waarin Den Boon een taalrubriek heeft. Zijn dag begint vroeg, met het doornemen van de kranten. Voor het nieuws, maar Den Boon kijkt met een speciaal oog naar nieuwe woorden of woorden met nieuwe betekenissen.

Vanochtend viel dat oog op het woord ‘verdeftiging’, in een artikel over de Bijenkorf. ‘Ik dacht: is dat een woordenboekwaardig woord? Het staat er niet in.’

Dankzij de computer kan Den Boon precies zien wanneer dit woord voor het eerst, waar en hoe vaak het is gebruikt. Het wordt bijgehouden in een zogeheten ‘corpus’. ‘Verdeftiging’ is sinds 1993 zeven keer voorgekomen. Leuke poging, maar niet goed genoeg voor een plek in het woordenboek. ‘Pas als het echt gangbaar wordt of een specifieke betekenis krijgt, is het woordenboekwaardig. En zeven keer is niet vaak genoeg.’

Pruimenjam

Een woord mag erin als de betekenis niet duidelijk is; dan is het ‘verklaringsbehoeftig’. ‘En er moet sprake zijn van een bepaalde frequentie en spreiding. We gebruiken die corpora om te kijken of een woord vaak voorkomt en of het alleen ooit is aangetroffen in Het Parool of NRC of in een regionale krant. Sommige woorden komen nog wel voor, maar zijn verouderd.

‘Een woord als “schier”, in de betekenis van bijna, wordt nog gebruikt. Dat labelen –  een leenwoord – we dan als verouderd. Een verouderd woord is vaak opgevolgd door een nieuw woord. Dat is het verschil met een archaïsch woord: dan gebruik je een verouderd woord om een speciaal effect te bereiken, zoals Gerard Reve vaak deed.’

Den Boon studeerde Nederlands en ging in 1987 bij Van Dale werken. In 1998 werd hij hoofdredacteur. ‘In die tijd is de taal ontzettend veranderd. Er zijn misschien wel 30.000, 35.000 woorden bijgekomen, vergeleken met de Van Dale uit 1984.’

Dat zijn natuurlijk lang niet allemaal nieuwe woorden. Meestal gaat het om nieuwe samenstellingen. ‘Veel samenstellingen hoef je niet uit te leggen. Als je weet wat aardbeienjam is, hoef ik niet uit te leggen wat pruimenjam is. Maar op het moment dat “profiel” een nieuwe betekenis krijgt, of “forum”, of “volger”, moet je dat uitleggen. Die woorden geven veranderingen in de samenleving weer.’

Neem een actueel woord als ‘vluchteling’. ‘Dat woord heeft opeens een veel bredere strekking gekregen, “vluchteling” is nu synoniem met “migrant”. Zo’n woord is, toepasselijk, op drift geraakt. Zo gaat dat. Een woord heeft betekenis, raakt op drift, bezinkt. En dan komt het in de Dikke Van Dale.’

Een mening over woorden heeft Den Boon niet; dat zou ‘normatief’ zijn. ‘Op het moment dat een woord voldoende vaak voorkomt, of het nou een scheldwoord is of een schuttingwoord of uit het Engels overgenomen, beschrijf ik het. Je moet in een woordenboek geen mening hebben.’

Gruwelkelder

Door woorden te volgen in zo’n corpus zie je hoe ze zich ontwikkelen. Dat gaat vaak via een vast traject. ‘Je ziet bijvoorbeeld dat bepaalde woorden zich losmaken van straattaal, zoals het woord “fittie”, ruzie. Dat wordt eerst in chatrooms aangetroffen, dan in weblogs, dan in Spitsnieuws, dan in De Telegraaf. Zo’n route kun je uittekenen.’

De Telegraaf is overigens een krant met creatieve koppenmakers. Als Den Boon even wat minder tijd heeft voor zijn wekelijkse rubriek, pakt hij die krant. Daar heeft hij al fraaie samenstellingen uit gehaald zoals ‘gruwelkelder’ of ‘horrorstorm’ en zelfs ‘horrorstorm des doods’. Maar voor een plekje in de Van Dale, online of papier, zijn die te vluchtig.

Taal ontwikkelt zich steeds. Het valt hem op dat het taalgebruik nu informeler is dan het was, maar dat gaat in periodes. Hij somt op: ‘de economie weer op poten krijgen,’ ‘de partijraad moet eraan geloven’.

‘Dat zijn voorbeelden van informeel taalgebruik, zulk taalgebruik stond dertig jaar geleden niet in de krant. Dat is interessant: een soort verplatting, als het ware. Het omgekeerde van verdeftiging. Vroeger hadden we professor I.A. Diepenhorst die in schrijftaal sprak. Nu hebben we Geer en Goor.’ Overigens valt op dat de hoofdredacteur zelf ook een prachtige, deftige dictie heeft.

De massamedia zijn toegankelijk geworden voor een heel breed publiek, we hebben blogs en Twitter. ‘Daar ontstaan ook nieuwe woorden die in andere media terechtkomen. Het gaat snel en is veel vluchtiger geworden.’

DNA

Om alle woorden bij te houden, heeft Van Dale afspraken gemaakt met de grote krantenuitgevers. Die sturen hun data digitaal naar de redactie van het woordenboek, zo versleuteld dat ze er verder niets mee kan. Enorme bestanden vol woorden stromen ’s nachts naar de computers van Van Dale, er zijn drie of vier mensen voor nodig om die te verwerken.

De hele dag met woordjes bezig zijn, is veel spannender dan het misschien lijkt. ‘Via de veranderingen in de taal zie je ook de werkelijkheid veranderen. Er zit zo veel om een woord heen, dat maakt het heel interessant. Taal zegt iets over de gezamenlijke identiteit van 25 miljoen mensen. Nederlanders, Belgen, Surinamers, een deel van de Antillianen. Het vormt ons DNA.

‘In de negentiende eeuw zei men: de tael is gansch het volk. En dat is ook zo. Taal is de meest bindende factor van die 25 miljoen mensen die verder heel erg verschillend zijn. Daarom is die taal zo belangrijk en daarom is het belangrijk dat die wordt bijgehouden.’

Van Dale wil graag actueel zijn, maar niet modieus. ‘Dat luistert nauw, maar dat is onze taak. Tot 1999 verscheen de Dikke Van Dale alleen op papier, en dat betekende dat als je een woord opnam, je wel vrij zeker moest weten dat dat woord tot de algemene taal behoorde. Want als het eenmaal in de Dikke Van Dale staat, duurt het eventjes voor het er weer uit is. Vanaf 2000 zijn we online ­gegaan en vanaf 2006 hebben we jaarlijkse updates van de online Van Dale. Dat betekent dat je dichter op de taal kunt zitten.’
Woorden worden eerder opgenomen in de online-editie, en twee keer beoordeeld: één keer of ze online mogen, en dan nog een keer of ze in de papieren editie ­mogen.

Een voorbeeld is het woord ‘verdonkhuwelijk’. ‘Dat dateert van de periode dat Rita Verdonk minister voor Vreemdelingenzaken was en er veel asielverzoeken waren. Je kon trouwen met een asielzoeker en die kreeg dan een verblijfsvergunning. Dat woord stond eventjes heel vaak in de krant.

‘Het heeft wel de online- editie gehaald, maar toen we de papieren Van Dale gingen maken, hebben we het toch naar de mesthoop van de taalgeschiedenis verwezen, want het werd niet meer gebruikt. Er zijn best veel voorbeelden van woorden die even heel courant zijn, maar in feite alleen modieus zijn en die gaan helaas niet mee naar de papieren editie.’

De Dikke Van Dale namelijk, zegt de hoofdredacteur, profileert zich als de woordenschat van de Nederlandse taal. ‘Het bezonken talige erfgoed staat erin. Ja, dat heb ik bedacht, ik ben vrij goed in ronkende bewoordingen.

Emoties

De woordenboekenmaker was blij met de kredietcrisis. Die leverde allemaal nieuwe woorden op: bail-out, bad bank. ‘Zelfs een uitdrukking als too big to fail vertalen we niet meer. En browsen, crowdsourcen, dat worden Nederlandse werkwoorden.’

Dat lijkt niet erg creatief. Toch zeggen bijvoorbeeld Belgen dat Nederlanders zo veel nieuwe woorden bedenken. ‘Dat heeft te maken met onze hang naar originaliteit. Wij gebruiken taal om op te vallen. Ook nieuwe taal.’ Belgen zijn daar toch wat behoudender in.

In deze editie van de Dikke Van Dale staan 18.000 nieuwe woorden. Meer dan ooit. Gaan er dan ook net zoveel woorden uit? ‘Nee, de taal wordt steeds omvangrijker. Er zijn meer praatprogramma’s, er wordt meer informatie gedeeld. “Delen” is ook een leuk woord trouwens, dat van betekenis is veranderd. Vroeger deelde je je sigaretten. Nu emoties.

‘Woorden van oude ambachten verdwijnen wel: biezenmatters en klompenmakers bijvoorbeeld hadden een apart jargon, er werden gereedschappen gebruikt die een naam moesten hebben. En als je de Dikke Van Dale van honderd jaar geleden bekijkt, zie je dat dat een woordenboek was voor een agrarische maatschappij. Nu zie je dat die maatschappij is veranderd, al staan er nog wel woorden in als “eg” en “ploeg”. Zo’n woordenboek weerspiegelt de samenleving.’

Woorden die in onbruik zijn geraakt, hebben een nieuw onderkomen gevonden in het Verdwijnwoordenboek dat Den Boon heeft samengesteld en uitgeeft via zijn uitgeverij Weideblik. Het zou sneu zijn als een mooi woord als bijvoorbeeld ‘zomerzotje’, een soort sneeuwklokje, nergens meer te vinden is. Overigens is hij bezig met het samenstellen van een retrowoordenboek en een woordenboek over de dood.

Hartlanden

Den Boon wil dan het liefst als wetenschapper naar woorden kijken, hij is ook een mens. En die heeft een mening. Zo keek hij laatst met zijn zoon naar X Factor, met Ali B.

‘Die zei: ik voel jou. Zo van: ik kan me in je verplaatsen. Ja, daar moet ik dan wel iets mee. Als mens zeg ik: dat vind ik erg. Maar als hij dat op tv zegt, kun je er donder op zeggen dat mensen het overnemen. Een leenwoord als “hartland” komt al vaker voor: de hartlanden van Europa. Dat is echt al ingeburgerd en heeft toekomst. We moeten ermee leren leven.’

Misschien is het tijd om een Ergerlijkewoordenboek samen te stellen. De niet-normatieve wetenschapper valt ernstig uit zijn rol en somt op: ‘”Aanvliegen”. “Uitnutten”. “Dingen tegen elkaar aanhouden”. “Hoe sta jij daarin?” “Dagdag”.

Over het algemeen typisch kantoortaal die breder wordt gebruikt. Maar ja, op die manier verandert de taal. Begin twintigste eeuw hadden we Charivarius, een taalkundige die op de taal vitte en heel veel dingen ergerlijk vond die wij nu volstrekt normaal vinden.’

Het mooie van taal is behalve de continue beweging ook de volstrekte autonomie. Net als water gaat taal zijn eigen weg. ‘Woorden uitbannen op welk niveau dan ook lukt niet. Taal is zelfstandig. Voor bijvoorbeeld “allochtoon” wordt dan een “bicultureel” of zo voorgesteld. Maar als de problematiek hetzelfde blijft, zal dat nieuwe woord ook weer een negatieve lading krijgen.’

Elsevier nummer 40, 3 oktober 2015