Annegreet van Bergen: ‘Het woord “vooruitgang” gebruik ik niet’

22 juni 2015Leestijd: 9 minuten
'Marco Bakker'

De bestseller Gouden jaren van Annegreet van Bergen (61) begon met de herinnering aan een ananas uit 1961. Toen exotisch, nu gewoon, en symbool van toegenomen rijkdom.

Op een dag in 1961 werd er bij Annegreet van Bergen thuis, in Enschede, aangebeld door een ‘zeer exquise’ delicatessenzaak met een bijzonder cadeau voor Van Bergens vader. ‘Een verse ananas. Mijn vader was bedrijfsleider bij een drukkerij en ze wisten dat hij een apart type was, die wel eens camembert kocht, en gember. Als bijzonder relatiegeschenk hadden ze die ananas.’

Van Bergen en haar zusjes kenden alleen de Delmonte-blikjes met schijfjes ananas op siroop, waar je een ‘sneetje hawaii’ van kon maken (brood, schijf ananas, gesmolten kaas). Die ananas was destijds niet te eten. En nu? Overal in Nederland zijn de lekkerste, sappigste ananassen te koop.

‘Op een of andere manier legde ik die ochtend heel duidelijk een verband. Als je in 1961 had geweten dat je vijftig jaar later op elke markt in Nederland die dingen kon kopen…’

Zo kreeg Van Bergen het idee voor het boek Gouden jaren. Op dat moment was de economische crisis al in volle gang. Elke dag stond er rampspoed in de krant. Om­vallende banken, werkloosheid, faillis­sementen, pensioenfondsen in de knel, en vooral: een doemscenario voor de toekomst.

‘Ik dacht: de pensioenen worden ­gekort, ik heb een gepensioneerde man. Het gaat ook niet zo lekker met mijn vak, de journalistiek. Wat betekent het concreet als het allemaal minder gaat worden?’

Van Bergen, econoom en lang journalist bij Elsevier, realiseerde zich dat het jarenlang alleen maar beter was geworden. En wel precies de tijd dat zij leeft. Ze besefte dat de naoorlogse generatie een periode van ongekende bloei heeft meegemaakt.

‘Een verviervoudiging van het inkomen per hoofd van de bevolking. Nog nooit vertoond. Dat intrigeerde me. Maar in de kranten stonden vooral economische voorspellingen, weinig economische verslaggeving. En het ene scenario was nog zwarter dan het andere.’

Voorspellingen, weet Van Bergen, komen zelden uit. Ze besloot daarom zich niet op de toekomst te richten, maar op het verleden. ‘Heel simpel: wat betekende die verviervoudiging van dat inkomen? Wat is nou eigenlijk economische groei? Een heel simpele vraag, en het is ook een heel simpel boek.’ Ze wilde die groei beschrijven aan de hand van de veranderingen in het dagelijks leven.

Gouden jaren is een succes. ‘Er zijn nu 150.000 exemplaren van verkocht! Ik kreeg ook mooie recensies. En het lijkt nog niet over te zijn.’

Het is niet Van Bergens eerste succesvolle boek; ze kreeg eens een burn-out en schreef daarover De lessen van burn-out. Dat deed het met 45.000 verkochte exemplaren ook niet slecht. Daarna schreef ze een boek over zelfbeschikking, ­Mijn moeder wilde dood, maar dat sloeg minder aan, omdat het voor een specifieke doelgroep was. ‘Ik wilde dat boek schrijven, en ik snap wel dat niet iedereen over de dood wil lezen.’

Over vroeger willen wel heel veel mensen lezen. Als je Gouden jaren doorbladert en naar de foto’s kijkt, komt die wereld van heel kort geleden weer tot leven. Telefooncellen. Mannen in pak die naar een voetbalwedstrijd kijken. Mijnwerkers. Loonzakjes. Een fototoestel met een flitslamp, voor eenmalig gebruik. Het kan bijna niet anders of je zegt: ja, zo was het, en wat is er ongelooflijk veel veranderd in ongelooflijk weinig tijd.

In haar boek beschrijft Van Bergen de enorme veranderingen die de naoorlogse generatie heeft meegemaakt. Weinig ontsnapte aan haar aandacht. ‘Ik ben gaan kijken naar allerlei dingen in het dagelijks leven die wij gewoon vinden en vroeg mezelf af: was dat vijftig, zestig jaar geleden ook zo? Het begon met papieren zakdoekjes; die had mijn oma niet. Gratis balpennen: hadden we vroeger niet. Ik ben oude Polygoonjournaals gaan kijken.’

Zo zag Van Bergen dat de A2 tussen Amsterdam en Utrecht in de strenge winter van 1963 een paar dagen onbegaanbaar was door sneeuw. ‘Pas toen er een reusachtige sneeuwruimer van Schiphol kwam, werd de weg ontruimd. Nu vinden we het ontoelaatbaar dat hoe slecht het weer ook is, een weg even niet zou kunnen worden gebruikt.’

Kinderwagens

Van Bergen, slank, blond opgestoken haar, keek overal naar. Centrale verwarming, televisie, wanneer we voor het eerst chips aten. ‘Heel alledaagse dingen. Ik schreef alles op, boven in mijn werkkamer heb ik mappen vol. Mijn man werd er wel eens gek van, omdat ik bij alles zei: dat hadden we vroeger niet. Bandrecorders? Dat waren enorme apparaten en een enorme uitgave. Rekenmachines?

‘Ik studeerde economie en zo’n ding kostte 75 gulden, evenveel als ik per week te besteden had. In 1955 had 16 procent van de mensen telefoon: je ging bij de buren bellen of je wás de buren. Het was peperduur: een uur telefoneren met België was een bruto weekloon.

‘Langzaam ben ik hoofdstukken gaan maken: kleding, woning, huishoudelijke apparatuur. Hoe zit het met de ouderenzorg? Jeugd? Onderwijs, zo’n belangrijke verandering. Het geldverkeer. Communicatie. Op een gegeven moment komt er dan structuur in. Zo heb ik geleidelijk 25 hoofdstukken gemaakt.’

Gouden jaren onderscheidt zich van andere boeken over vroeger omdat het zo goed gedocumenteerd en uitgezocht is door
iemand met zowel journalistieke ervaring als kennis van economie. Die journalistieke blik is merkbaar aan haar opmerkingsgave: zo was ze een keer in Artis en zag daar mensen met superlichte, wendbare kinder­wagens rondlopen.

‘Toen wilde ik weten hoe zwaar kinderwagens vroeger waren. Dan moet je naar het Kinderwagenmuseum in Nieuwolda. Ja, dat museum bestaat. Ik nam een personenweegschaal mee. Die had je vroeger trouwens ook niet, je ging je wegen bij de drogist, op zo’n grote weegschaal. Ik dacht: dan weeg ik mezelf met en zonder kinderwagen. Maar het ding was zo zwaar dat ik hem niet kon optillen, er zaten ook geen handvatten aan. Ten slotte moest mijn man het doen. Het woog 35 kilo. Zonder baby.’

Gelukkig was er vroeger ook een lichter model, de Dollyflex, die kon je inklappen. ‘Maar die woog ook nog 20 kilo.’ Kinder­wagens waren om achter te lopen; niet om mee de tram in te gaan.

Gedisciplineerd

Van Bergen, die met haar man in een mooi huis in Zutphen woont, ging economie studeren omdat ze, zegt ze, ‘er niks van snapte’. Maar economie was duidelijk wel belangrijk. ‘Achteraf denk ik: kind, wat heb je daar zitten ploeteren. Maar ik ben heel goed afgestudeerd, cum laude. Ik heb een soort haat-liefdeverhouding met de economie.

‘Ik zit er nu veertig jaar in, en ik heb me gerealiseerd dat er altijd problemen worden geschetst. Als je naar economische discussies kijkt, is het een wonder dat mensen nog genoeg te eten hebben. Het is altijd vooruitkijken en altijd problemen zien.’

Economie is niet alleen de grote lijnen, de arbeidsmarkt, het monetair beleid. Het is ook: hoe leven wij, wat betekenen economische ontwikkelingen voor het dagelijks leven? Ze was meteen gegrepen door haar eigen idee. ‘Ik vond het zo leuk om te doen, ik ben de journalistiek in gegaan om voor een breed publiek te werken, om te laten zien dat economie over de werkelijkheid gaat.’

Van Bergen werkte gedisciplineerd. ‘Ik ging ’s ochtends met mijn ontbijt naar mijn werkkamer, en schreef dan tot 12 uur. Dan kan ik het beste schrijven. ’s Middags deed ik research, belde deskundigen, keek in oude boeken.’

Er staan dingen in haar boek, zegt Van Bergen, die nergens staan, maar wel leuk zijn om te weten. ‘In Limburg is op de restanten van een kolenmijn nu SnowWorld gevestigd, de grootste kunstskibaan ter wereld. Daar ben ik naartoe gegaan. Dat is misschien wel het meest typerende beeld: vroeger werd daar letterlijk in het zweet des aanschijns gewerkt, een mijnwerker werd niet ouder dan gemiddeld 54. Nu is er een maatschappij van vrijetijdsdiensten ontstaan waarbij een bezoek aan die skibaan heel gewoon is. Een prachtig beeld van hoe het leven is veranderd.’

In haar boek refereert Van Bergen aan haar jeugd, ze noemt familieleden, laat andere, gewone mensen aan het woord. Laatst vond ze een ansichtkaart van haar grootmoeder, die in 1972 met Van Bergens ouders met vakantie naar Zwitserland ging.

‘Ze schreef: “Ik ken het nog steeds niet geloven.” De toenemende rijkdom was eigenlijk een verrassing. Het unieke aan die periode is dat er in onze ogen zulke bescheiden doelstellingen waren. Nederland moest er bovenop komen, de woningnood moest worden opgelost, er moesten geen voedseltekorten zijn. Begin jaren zestig kwam de welvaartsstaat opeens in beeld, met wasmachines, radio’s en televisies die meer dan een maandloon kostten.’ Wasmachines werden destijds soms gehuurd, voor een ochtend, en aan de deur bezorgd.

Van Bergen heeft zich in haar boek beperkt tot things that money can buy. Ze denkt dat het ook daarom zo’n succes is. Want andere grote veranderingen van die tijd – de pil, vrouwenemancipatie, ontkerkelijking – raakten niet iedereen. ‘Maar die rijkdom hebben we allemaal meegemaakt: hoogopgeleid, laagopgeleid, rijk en arm. Hier had iedereen mee te maken.’

Zo lees je het boek ook: als je jong bent met verwondering over de grote veranderingen in zo weinig tijd. Als je wat ouder bent, komen de herinneringen moeiteloos naar boven. De step, of autoped. De wringer, die je nu nog het beste kunt vergelijken met een pastamachine.

‘Ja!’ zegt Van Bergen. ‘Daar kwam het wasgoed zo plat als een scholletje uit. Ik zou er graag een willen hebben.’
Ze denkt niet dat ze dit boek eerder had kunnen schrijven. ‘Nee, ik heb een leeftijd bereikt waarop mensen geneigd zijn terug te kijken. Het reminiscentie-effect heet dat. Dingen van vroeger komen weer boven.’

Racebanen

In haar boek velt Van Bergen nergens een oordeel. ‘Ik heb het ook niet over vooruitgang, dat woord gebruik ik niet. Ik heb het puur en alleen over rijker worden. Ik denk dan: als we nu heerlijk kunnen skiën en niet meer in de mijnen hoeven te ploeteren, is dat vooruitgang. Maar met heel veel dingen weet ik het niet.

‘In 1955 waren er 300.000 auto’s en er vielen 1.650 verkeersdoden. En nu zijn er 600 doden bij 8 miljoen auto’s. Had de groei van dat aantal doden gelijke tred gehouden met de groei van het aantal auto’s, dan waren dat er 42.000 geweest, een kleine stad. De verkeersveiligheid is dus geweldig, maar als ik over de snelweg rijd, dan zijn dat soms racebanen van asfalt. Is dat vooruitgang? Vind ik niet.’

Het is dan niet allemaal vooruitgang, Van Bergen zou nooit terug willen naar de jaren vijftig. ‘Met de kolenkachel en die tandartsen met hun afschuwelijke boren. Mijn ouders stierven allebei met een kunstgebit. Dat gebeurt steeds minder. In kringen van bepaalde “bewust levende” mensen heerst het idee dat economische groei alleen maar consumentisme betekent. De koopgoot, en funshoppen. Dat hoort er ook bij en dat zijn aspecten van economische groei waar ik geen enkele affiniteit mee heb.

‘Maar er is ook een andere kant. Zoveel dingen zijn beter geworden, de gezondheidszorg bijvoorbeeld. En technische vooruitgang, waaraan we de Bugaboo te danken hebben, is ook een kwestie van economische groei. Het veroorzaakt groei, maar je hebt geld nodig om te kunnen investeren. Het is dus een packagedeal.

‘Naarmate ik me er meer in ben gaan verdiepen, vind ik het moeilijker om te zeggen of groei nou goed of slecht is. Per saldo wordt er toch wel heel veel gewonnen. Aan de andere kant verdwijnt de baan voor het leven bijvoorbeeld. In plaats daarvan komt onzekerheid en dat is echt een probleem waarvoor weinig mensen een oplossing hebben.’

De meeste mensen realiseren zich dat we het hier goed hebben. Van Bergen zeker. Haar kleindochter werd geboren met een hartafwijking die haar het leven vroeger erg zou hebben bemoeilijkt. Nu werd ze met succes geopereerd. ‘En dat betaalt de verzekering. Dat is in andere landen wel anders. Nederland is echt een heel bijzonder land.’

Het succes van Gouden jaren heeft het leven van de schrijfster veranderd. Niet alleen levert het boek haar veel geld op, ze reist het hele land door om lezingen te geven. En overal komt ze mensen tegen die haar zeggen dat ze het verhaal van hún leven heeft opgeschreven. Misschien zit daar nog wel een volgend boek in.

Elsevier nummer 26, 27 juni 2015