Waarom de vakbonden moeite hebben jongeren aan te trekken

17 november 2014Leestijd: 4 minuten

Het gaat niet goed met de bonden. Jongeren willen niet gezien worden ‘tussen 50-plussers in fluorescerende hesjes met fluitje’. Toch stijgt dit jaar het aantal jonge leden.

De vakbonden hebben de laatste decennia veel van hun aantrekkingskracht verloren. Het aantal leden daalt al geruime tijd sterk en aan die leegloop lijkt geen eind te komen. De afgelopen vijftien jaar verloren de vakorganisaties jaarlijks gemiddeld ruim 11.000 leden. Daarmee is het ledenaantal met zo’n 9 procent afgenomen.

Dramatisch

De cijfers zijn nog dramatischer als alleen wordt gekeken naar de jongere leden. Het aantal leden onder de 25 jaar is de afgelopen vijftien jaar bijna gehalveerd. Jongeren voelen er kennelijk weinig voor om lid te worden van zoiets als een vakbond.

Opmerkelijk genoeg steeg in 2014 het aantal jongere leden. Hun aantal groeide (bij alle bonden samen) van 61.000 tot 67.000. Dat is een toename met bijna 10 procent. Weliswaar onvoldoende om de exodus uit het verleden te compenseren – in 1999 hadden de bonden samen nog meer dan 117.000 jonge leden – maar in tijden waarin de ledenaantallen blijven dalen, is het een zeldzaam lichtpuntje waaruit de bonden hoop putten.

De cijfers: bij de grootste vakorganisatie, de 1,1 miljoen leden tellende FNV, nam het aantal leden onder de 25 jaar met ruim 3.000 toe tot 35.000. Bij het kleine christelijke broertje, de 287.000 leden tellende CNV, groeide het aantal jonge leden met bijna 4.000 tot meer dan 16.000. Dat is 5,5 procent van het totaalaantal leden. De CNV had relatief altijd al meer jongere leden dan de FNV. Daar is slechts 3,2 procent van de leden jonger dan 25 jaar. De rest van de 67.000 jonge leden is bij enkele kleinere bonden aangesloten.

Maar het aantal jonge leden blijft een kleine minderheid. Opvallend ook: steeds minder leden van de bonden werken nog. De enige leeftijdscategorie die de afgelopen vijftien jaar continu groeit, is die van de leden boven de 65 jaar, grotendeels gepensioneerden. Hun aantal groeide van 182.000 in 1999 naar bijna 300.000 nu. Daarmee is 17 procent van de vakbondsleden 65-plusser.

Economische crisis

Paradoxaal genoeg deed ook de economische crisis de vakbeweging geen goed. In plaats van steun te zoeken bij de bonden in tijden van reorganisaties en ontslag, zegden leden hun lidmaatschap op om te bezuinigen.

Die ontgroening en vergrijzing roept in toenemende mate de vraag op wie de vakbonden en hun leden eigenlijk nog vertegenwoordigen. De kritiek op de grote invloed van de vakbonden via cao-onderhandelingen en het overleg in de Sociaal-Economische Raad (SER, met regering en werkgevers) en de Stichting van de Arbeid (SvdA, met werkgevers) nam de laatste jaren toe.

Toenmalig minister van Sociale Zaken Henk Kamp (VVD) beweerde in april 2012 dat ‘niet zozeer het aantal leden, maar vooral de opstelling van de vakbeweging bepalend is voor hun representativiteit’. Ook niet-leden, zo lichtte hij toe, steunen de inzet van de bonden bij cao-onderhandelingen.

De vraag is hoelang dat vol te houden valt, als de afkalving in dit tempo doorgaat. De bonden lijken dat zelf ook in te zien. Zij zetten alles op alles om jong bloed aan zich te binden en zo hun legitimiteit te versterken.

Imagoprobleem

De bonden zitten echter met een groot imagoprobleem. Want jongeren voelen zich niet aangesproken door ‘dat stereotype beeld van 50-plussers met een fluorescerend hesje en een fluitje in hun mond’, zegt Robbert Coenmans (28) voorzitter van FNV Jong, het onderdeel van de bond dat zich op jongeren richt.

Om jongeren te werven, is volgens Coenmans een ‘nieuwe houding’ nodig, en ook zoiets als gebruik van sociale media. Coenmans: ‘Actievoeren is niet alleen die oude vakbondsreflex van boos op een veld staan. Het kan ook via Facebook.’

Waar de bonden ook niet genoeg rekening mee hebben gehouden, is dat jongeren individualistischer zijn. ‘Jongeren zijn veel minder geïnteresseerd in collectieve belangenbehartiging,’ zegt Michiel Hietkamp (27), voorzitter van CNV Jongeren. ‘De grote collectieve verhalen, dat is iets uit 1900. Je ziet het ook bij politieke partijen en omroepen: lidmaatschap is dood.’

Cultuuromslag

En onbekend maakt onbemind.  De jongerenorganisaties van de vakbonden reizen tegenwoordig mbo-scholen en introductiedagen aan hogescholen en universiteiten af om leerlingen en studenten te vertellen dat er zoiets als een vakbond bestaat, die voor hun belangen kan opkomen. Kennelijk heeft dat succes.

Maar volgens Hietkamp is er ook in de vakbonden zelf een cultuuromslag nodig. ‘We moeten arbeidsmarktprofessionals hebben, niet politieke dieren die alle partijprogramma’s uit hun hoofd kennen. Dat zie ik liever vandaag dan morgen over de schutting gegooid worden.’

Jongeren op de arbeidsmarkt hebben ook andere behoeften, waar vakbonden beter rekening mee moeten houden. Zo zijn ze flexibeler en hebben ze minder moeite met tijdelijke contracten. Hietkamp: ‘Daarna kijken ze wel weer verder.’

Voor jongeren ligt de meerwaarde van een vakbondslidmaatschap meer in individuele loopbaanbegeleiding in plaats van bij klassieke belangenbehartiging.

Is de toename van het aantal jongeren het begin van de weg omhoog voor de vakbonden? Dat valt te betwijfelen. In 2011 was er ook een opleving van het aantal jonge vakbondsleden. Hun aantal steeg toen met 3.000 tot 74.000. Een jaar later gingen er weer 5.000 vanaf. Zelfs in dat slechte jaar hadden de bonden er nog altijd meer dan nu.