Matthäus-traditie: een vonkje religieuze vervoering op Goede Vrijdag

10 april 2020Leestijd: 5 minuten
Nederland dankt Matthäus-traditie mede aan rijke koorcultuur. Foto: HH

Zelfs in de oorlog gingen uitvoeringen van Bachs Matthäus Passion in Nederland gewoon door. Dus het is een historisch dieptepunt in de anderhalve eeuw oude traditie dat de kerken en concertzalen deze Goede Vrijdag leeg blijven. Hoe wérd de Matthäus eigenlijk een typisch Nederlandse traditie – van Duitse komaf? Gertjan van Schoonhoven zocht het uit.

De rest van de wereld heeft zich al vaak verbaasd over de unieke, relatief massale verering in Nederland van de Matthäus Passion van Johann Sebastian Bach (1685-1750). Zeker is: die verering begon in het Rotterdam van de negentiende eeuw.

Eerste uitvoering in Nederland was in december 1869, in Rotterdam

De meeste bronnen melden dat de eerste Matthäus in Nederland werd uitgevoerd op Goede Vrijdag 22 april 1870, door de lokale zangvereniging van de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst onder leiding van Woldemar Bargiel. In het Rotterdamsch Nieuwsblad van die jaren is echter een verwijzing te vinden naar een nóg eerdere Matthäus door het -lokale Toonkunstkoor. In december 1869 – dus los van Pasen – zou hij ook al eens zijn uitgevoerd.

Hoe ze klonken? Heel briljant waren ze waarschijnlijk niet. In april 1879, als de Matthäus voor de vierde keer is opgevoerd in Rotterdam, oordeelt het Rotterdamsch Nieuwsblad vrij vernietigend. Woorden van lof waren er voor de Duitse tenorzanger Gunz (Evangelist), maar bas Ernst Hungar, ook van Duitse komaf, had een slechte avond. ‘De heer Hungar scheen niet te best gedisponeerd te wezen; zijn gedurig detoneeren schreven wij althans daaraan toe.’ Een zeker dilettantisme was het gezelschap niet vreemd, vond de krant. De Matthäus was een maatje te groot.

Matthäus was lekkere kluif voor ambitieuze koren en steden

Toch moet juist de schaal van de Matthäus aantrekkelijk zijn geweest voor de kleine, maar fanatieke kunstelite van het negentiende-eeuwse Rotterdam. Die stad wedijverde met het ‘grote’ Amsterdam en dan was zo’n megalomaan project als de Matthäus een mooie primeur.

Dat werd ook in de hoofdstad opgemerkt. Het Nieuws van den Dag in 1870: ‘Niet minder kunstgenot wacht den Leden der Maatschappy reeds eenige dagen vroeger in Rotterdam, alwaar de daar gevestigde Afdeeling den 22sten April een werk zal doen opvoeren, dat nog nimmer in ons land is gehoord: Bach’s onsterfelijke Matthaeus-passion.’

Amsterdam volgde in 1874 dankzij leerling Mendelssohn

In Amsterdam klonk de eerste Matthäus in 1874, door het lokale Toonkunstkoor onder leiding van Johannes Verhulst. Verhulst was een leerling van de Duitse componist Felix Mendelssohn (1809-1847), en die was op zijn beurt weer verantwoordelijk voor zeg maar de Bach-hype in de negentiende eeuw.

Mendelssohn gaf in 1829 de eerste uitvoering van de Matthäus sinds de dood van Bach in 1750, een eeuw na de allereerste Matthäus in Leipzig. Ook de Rotterdams-Duitse dirigent Woldemar Bargiel had overigens, als halfbroer van Clara Schumann, contact met Mendelssohn. Er zijn dus zeer sterke directe Duitse invloeden bij het ontstaan van de ‘typisch Nederlandse’ Matthäus-traditie.

Pas later in de 19e eeuw wordt de uitvoering jaarlijks

Jaarlijks waren de eerste Nederlandse Matthäus-uitvoeringen overigens nog niet. Deze gewoonte begon pas in 1899, toen Willem Mengelberg (van Duitse komaf) met het nog nieuwe Concertgebouworkest jaarlijks de (ingekorte) Matthäus zou gaan opvoeren op Palmzondag. ‘Naarden’ vestigde vanaf 1922 – met de net opgerichte Bachvereniging van Johan Schoonderbeek – weer zijn eigen traditie: de Matthäus op Goede Vrijdag, net als in de achttiende eeuw, en (vanaf 1928) ook niet meer gecoupeerd maar compleet. ‘Naarden’ zette zich af tegen de al te romantische Mengelberg-traditie en zou de Matthäus-uitvoering van de nationale elite worden.

Richtingenstrijd over de juiste uitvoering van de Matthäus zou net zo bij de traditie gaan horen als eieren zoeken bij Eerste Paasdag. In 1983 liepen in Naarden koor én dirigent woedend weg bij de Bachvereniging om in de Pieterskerk in Leiden als het Bachkoor Holland verder te gaan met de Matthäus. In 2018 verhuist deze Matthäus overigens weer: naar de Nieuwe Kerk in Delft.

Met darm bespannen barokviolen in Hoogezand-Sappemeer

Midden jaren zeventig begon de opmars van de ‘authentieke’ Matthäus in, verrassend, Hoogezand-Sappemeer, volgens kenner Louis Grijp, auteur van Een muziekgeschiedenis der Nederlanden. Deze uitvoering – met oude instrumenten zoals met darm bespannen barokviolen en ook met vibratoloze zang – voltrok zich op 30 maart 1973, Goede Vrijdag, in de Sint-Willibrorduskerk.

Naast de Groningse Bachvereniging was klavecinist Gustav Leonhardt een van de betrokkenen en die had volgens Grijp grote zorgen of hij wel genoeg ‘oude’ instrumentalisten bij elkaar kon krijgen. Dat bleek geen probleem: van heinde en verre stroomden ze toe.

Kerken lopen leeg, maar stromen op Goede Vrijdag overal vol

Wellicht schuilt hierin ergens het geheim van de Nederlandse Matthäus-traditie. Hoe kan het toch dat de kerken leeglopen, maar in iets van honderd plaatsen op Goede Vrijdag volstromen?

In de meeste beschouwingen lees je dat de Matthäus voorziet in de behoefte aan een jaarlijks vonkje van religieuze vervoering en ontroering in een verder steeds minder religieus land. Maar Maarten ’t Hart heeft terecht opgemerkt dat andere westerse landen ook ontkerkelijken, en dat daar toch niet die Matthäus-traditie bestaat. ’t Hart zoekt de reden veel meer in de ‘ongewoon rijke’ koortraditie van Nederland.

Al die familieleden van de koorleden vormen een groot publiek

Nederland telt heel veel koren en voor al die koren vormt de Matthäus de ultieme uitdaging. De koorleden worden er al doende steeds beter in, en met al hun familieleden zorgen ze ook voor hun eigen publiek, dat waarschijnlijk – door de gegroeide ervaring – een betere Matthäus krijgt voorgeschoteld dan Rotterdam in 1870.

Het is een mooie observatie van ’t Hart, die verleden en -heden in één schitterende tijd-flash verbindt. Het was de zingende burgerij in de Toonkunstkoren van Rotterdam en Amsterdam die aan de basis  stond van de Matthäus-traditie. Diezelfde zingende burger houdt bijna anderhalve eeuw later enthousiaster dan ooit de traditie nog steeds in stand. In koren, maar ook vaker ongeorganiseerd, zoals blijkt uit het succes van de zogeheten Meezing Matthäus. Nederlanders houden er gewoon van de Matthäus te zingen. Dilettanten ja, maar wel de beste dilettanten ter wereld.

Niet klappen

Tot op de dag van vandaag – alleen vandaag dan even niet – komen onder meer kabinetsleden en andere (zelfbenoemde) hotshots en notabelen op Goede Vrijdag naar de Grote Kerk in Naarden om aldaar de Matthäus bij te wonen. Wanneer deze traditie-binnen-de-traditie is ontstaan, is niet precies te zeggen. In elk geval was het in de jaren zeventig al gebruikelijk.

Maar de banden waren van meet af aan nauw. Op de begrafenis van oprichter ­Johan Schoonderbeek in 1927 sprak oud-minister van Onderwijs J.Th. de Visser (CHU) gloedvol, met uiteraard de nodige citaten uit de Matthäus.

Niet klappen na afloop is het devies – het blijft een kerk. Toen wijlen Pim Fortuyn voor het eerst Naarden bezocht, kreeg ook hij te horen: niet klappen, Pim. Dat advies bleek aan dovemansoren gericht. Na afloop applaudisseerde hij als enige luid, met het beoogde effect: iedereen keek naar hem.