Johanna Hudig, de eerste vrouwelijke rechter

29 september 2017Leestijd: 4 minuten
Johanna Hudig

Elsevier Weekblad-journalist Carla Joosten bespreekt regelmatig een eerste vrouw in een beroepsorganisatie of bestuurlijke functie. Dit keer Johanna Hudig (1907-1996), de eerste vrouwelijke rechter.

Johanna Clementina Hudig, roepnaam Han, kwam op 27 maart 1907 in Groningen ter wereld als dochter van Sophia Alida Hudig en hoogleraar bodemkunde Joost Hudig. Al op jonge leeftijd verloor ze haar moeder en twee broertjes.

Aansluitend op de hbs voor meisjes deed ze op advies van een huisvriend staatsexamen gymnasium, waardoor ze naar de universiteit kon.

Na een studie rechten aan de Rijksuniversiteit van Utrecht, was haar plan om bij de kinderbescherming te gaan werken. Maar uiteindelijk werd ze in 1934 jurist bij het Criminologisch Instituut in Utrecht, het latere Willem Pompe Instituut voor Strafrechtswetenschappen.

Het was niet haar droombaan, maar het was crisis en zeker voor een vrouwelijke jurist lastig om werk te vinden. In 1938 verhuisde ze naar Rotterdam om er te gaan werken als inspecteur bij de Kinderpolitie.

Cum laude

Zowel in de stad Rotterdam als in haar functie voelde ze zich op haar plek. Hier leerde ze ook de toenmalige kinderrechter Jacobus Overwater kennen en raakte ze geïnteresseerd in het rechterschap. Ze bleef lang met Rotterdam verbonden.
In 1939 promoveerde ze cum laude op haar onderzoek De criminaliteit der vrouw. Een van haar stellingen luidde dat de wet de benoeming van vrouwelijke rechters niet belemmerde. Dat ze later zelf het spits mocht afbijten, voorzag ze niet.

Tijdens het bombardement op Rotterdam op 14 mei 1940 raakte Hudig in één klap haar huis en al haar bezittingen kwijt. Aan weekblad Hervormd Nederland zou ze later vertellen dat ze eventjes in het georganiseerde verzet had gezeten, Joodse kinderen had verborgen en onderduikers had geholpen. Ze vond dat dat voor de hand lag en deed er luchtig over.

Chicago

Na de oorlog ontsnapte ze het land waar iedereen vijf jaar ‘gevangen had gezeten’. Met een studiebeurs van de University of Chicago vertrok ze. Tijdens haar verblijf in de Verenigde Staten ontving ze een brief van kinderrechter Overwater waarin hij haar vroeg te solliciteren om zijn opvolger te worden. De in Amerika opgedane kennis over het jeugdrecht, dat daar al veel verder was gevorderd, nam ze mee naar Nederland.
Dat een vrouw rechter wilde worden, was bijzonder. Over vrouwelijke rechters was al langer een discussie gaande. Het was niet bij wet verboden om een vrouwelijke rechter te benoemen, daarover had de Hoge Raad in 1921 al uitspraak gedaan. Wel werd steeds in de wet verwezen naar de rechter met ‘hij’ en ‘hem’. Tegenstanders vonden dat het bewijs dat rechters alleen mannen konden zijn.

Daarnaast worden rechters benoemd voor het leven en indertijd moesten vrouwelijke ambtenaren het werk neerleggen zodra zij trouwden, vanwege verplichtingen tegenover het gezin. (Dit veranderde in 1956, toen de ‘handelingsonbekwaamheid’ van de gehuwde vrouw werd opgeheven.) Zo zou een vrouwelijke rechter die in het huwelijk trad niet kunnen voldoen aan haar verplichtingen. Ook zouden vrouwen te emotioneel zijn om een vaardig rechter te zijn.

Desondanks benoemde minister van Justitie Johan van Maarseveen (Katholieke Volkspartij) Hudig in 1947 tot eerste vrouwelijke rechter. Aanvankelijk bood hij haar een griffierschap aan, toentertijd was dat de gebruikelijke opmaat tot het rechterschap. Maar griffier zijn leek haar niets, dus Hudig sloeg het aanbod af.

Geprezen

Haar benoeming tot rechter kwam toch als een verrassing. Ze bleek te zijn vergeten dat een van de stellingen van haar proefschrift over het toelaten van vrouwen in de rechterlijke macht ging.

Hudig werd als kinderrechter geprezen en verwierf in binnen- en buitenland autoriteit op het gebied van jeugdrecht. Ze relativeerde alles, was graag op zichzelf, bleef kinderloos en trouwde niet. Maar ze was, naar eigen zeggen, ook niet getrouwd met haar werk.

Ze hield van kamermuziek, literatuur en beeldende kunst. Tijdens reizen naar Zwitserland en Italië schilderde ze aquarellen. Als dochter van een hoogleraar aan de landbouwhogeschool in Wageningen had ze veel kennis van bloemen en planten. Rust vond ze in de natuur.

Hoogleraar

Haar loopbaan verliep voorspoedig. In 1957 vroeg de Rijksuniversiteit Utrecht Hudig voor een positie als buitengewoon hoogleraar. Ze deed er onderzoek en doceerde kinderrecht en kinderbescherming. Elke maandag reisde ze op en neer van Rotterdam naar Utrecht, de wisselwerking tussen onderzoek en praktijk vond ze prettig.

De veranderende tijdgeest in de jaren zestig, waarin gezag niet meer vanzelfsprekend was en burgers zich kritischer opstelden, juichte zij toe. Daardoor moesten gezagsdragers zich beter verantwoorden, inclusief zijzelf – vertrouwen en gezag moest je verdienen. In een interview met de Haagsche Courant zei ze: ‘In het begin was ik stomverbaasd dat iedereen maar deed wat ik zei.’

Bovendien vond zij het goed dat kinderen ook een stem kregen. Hudig liet kinderen zo veel mogelijk aan het woord, de beslissingen gingen immers over hen. Een favoriete uitspraak luidde: ‘Nog belangrijker dan een goede wet, is een goede rechter.’

Ook de veranderende positie van de kinderrechter moedigde zij aan, ook al werd het vak langzaam uitgekleed. Een kinderrechter was destijds een rechtstreekse hulpverlener. Vaak bouwde ze met de kinderen die zij hielp een vertrouwensband op. Wanneer een van haar pupillen was ontspoord, zei ze vaak relativerend: ‘Tja, dat kan nu eenmaal gebeuren.’

Vicepresident

Oud-cliënten, inmiddels volwassen, zochten haar weleens op in moeilijke tijden. Toch vond ze het een goede ontwikkeling dat meer zaken op lager niveau konden worden afgehandeld: er kwamen veel meer instituten die zich met kinderrechten en kinderbescherming bezighouden. Civiele zaken raakten uit de justitiële sfeer.

In 1972 benoemde de rechtbank in Rotterdam, waar ze al een kwart eeuw werkte, Hudig tot vicepresident. Volgens haarzelf een ‘avancement sur place’: een bevordering waarmee je niet vooruitgaat. Ze was 65 jaar en stopte als hoogleraar, maar bleef nog vijf jaar rechter.

In 1964 werd Hudig tot ridder geslagen in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Bij haar pensioen in 1977 ontving ze de Wolfert van Borselenpenning van haar geliefde stad Rotterdam. Twee jaar later verleende de Katholieke Universiteit Nijmegen haar een eredoctoraat.

Han Hudig genoot van haar werk en nog lang na haar pensioen werd ze geregeld om advies gevraagd. Ze overleed op 89-jarige leeftijd in Amersfoort.