‘Deze gesprekken zijn het moeilijkste van het vak’

03 april 2020Leestijd: 3 minuten
Intensive care opbouw in ziekenhuis. Foto: ANP

Maarten Sulzer (59) werkt als longarts in het Spaarne Gasthuis in Haarlem. Elsevier Weekblad volgt hem tijdens de coronacrisis. Wat speelt zich af in het ziekenhuis? En wat betekent dat voor het werk van een longarts? Deel 4: waardig sterven.

‘We zijn alweer naar een volgend niveau opgeschaald op de IC. Je wilt niet dat je een patiënt moet weigeren. Er moet een plek zijn voor iedereen die een goede kans maakt op herstel. Bij een deel van de patiënten is dat heel duidelijk, daarover is geen discussie, die moet je behandelen op de IC. Aan de andere kant heb je de heel zwakke patiënten. Die moet je niet naar de IC sturen, dat is zinloos medisch handelen. Want de kans dat zij uit de loodzware behandeling komen, is extreem klein.

Maar er is ook een grijs gebied. Vandaag had ik contact met een verpleeghuisarts die de zorg heeft over een aantal coronapatiënten. In principe geldt voor de meeste patiënten in het verpleeghuis dat het medisch geen zin meer heeft om ze naar de IC te sturen. Maar er kunnen altijd uitzonderingen zijn en het is dan ook goed om bij twijfel altijd te overleggen. Wat medisch haalbaar is, staat voorop, maar natuurlijk telt ook de wens van de patiënt. Evenals de wens van de familie, als de patiënt niet mee kan besluiten.

Dit soort gesprekken voer je als longarts geregeld met chronische longpatiënten die ernstig ziek zijn. Een behandelbeperking bespreken hoort immers ook bij goede zorg, maar deze gesprekken zijn feitelijk het moeilijkste van het vak. Belangrijk is om te benadrukken wat je vooral nog wel allemaal kunt doen voor een patiënt, maar tegelijkertijd moet je ook uitleggen welke behandelingen een brug te ver zijn. Behandelingen niet meer toepassen kan bij een dokter voelen als falen, maar het kan de patiënt en de familie heel veel leed besparen.

Eerlijk durven zijn

Door de coronapandemie moeten dit soort gesprekken nu vaak ad hoc plaatsvinden, als mensen plotseling naar het ziekenhuis moeten. Dit is moeilijk, maar wel essentieel om goede zorg te kunnen leveren. Immers, als je te zwakke patiënten toch naar de IC laat gaan, ontneem je hen ook een fatsoenlijk sterfbed.

De kans dat kwetsbare ouderen een langdurig verblijf op de IC overleven, is verwaarloosbaar klein. Terwijl de kans dat zij, als zij het al overleven, er geïnvalideerd uitkomen extreem hoog is. Als je weet dat de kans groot is dat het uitloopt op een menselijk drama, moet je daarover eerlijk durven zijn. Het is voor ons als artsen dan ook de taak dit te bespreken. We benadrukken vooral ook wat we nog wel kunnen doen als de patiënt geen kandidaat is voor de IC.

Buiten de IC kun je patiënten ook goede zorg leveren met zuurstof, soms via een masker, en zo een goede ondersteuning bieden bij de ademhaling. Ook antibiotica, vocht en pijnstilling zijn meestal onderdeel van de behandeling. Als de behandeling niet meer aanslaat, de patiënt te verzwakt is, wordt gekozen voor een palliatieve behandeling en is de behandeling primair gericht op het verlichten van symptomen. De patiënt kan dan de laatste adem uitblazen met de familie nabij om zo waardig te kunnen sterven.’