‘Collectieve warmte’ klinkt behaaglijk, maar kan verkeerd uitpakken

25 oktober 2022Leestijd: 2 minuten
Minister voor Klimaat en Energie Rob Jetten (D66). Foto: Dirk Hol/HH/ANP

Onheil dreigt, nu gemeenten de warmtenetten in handen krijgen. Vijf keer zoveel huizen moeten worden aangesloten op stadsverwarming, maar na de ‘nationalisatie’ is onduidelijk wie de noodzakelijke infrastructuur kan betalen, schrijft Eric Vrijsen.

Twaalf jaar geleden maakten veel gemeenten een enorme klapper met de verkoop van hun aandeel in de energiebedrijven Essent en Nuon. Steden als Den Bosch en Tilburg kregen ineens een kwart miljard euro op hun rekening gestort. Lekker en naar de ideologische maatstaven van toen volkomen verantwoord.

Jetten spreekt behaaglijk over ‘collectieve warmte’

Inmiddels waait de politieke wind uit een andere hoek. Op voorspraak van D66-minister Rob Jetten (Energie) wil het kabinet dat gemeenten hun rol in de energievoorziening weer opeisen als eigenaar van ‘warmtenetten’. Het gaat om de aloude stadsverwarming, waarbij restwarmte van de industrie wordt gebruikt om woningen te verwarmen.

Deze nuttige projecten moeten volgens het kabinet via de Wet collectieve warmtevoorziening in publieke handen komen. Jetten spreekt behaaglijk over ‘collectieve warmte’. Daarvan moeten straks vijf keer zoveel mensen profiteren als nu. Dat vergt miljardeninvesteringen. Wie steekt hier geld in? Niet de energiebedrijven, want zij haken af na deze ‘nationalisatie’.

Het idee dat gemeenten alles perfect kunnen regelen, komt vooral van gemeentebestuurders zelf. In 2015 trokken ze ook de jeugdzorg naar zich toe. ‘Als we het maar binnenkoppen,’ was toen hun strijdkreet. Inmiddels stapelen de problemen in de jeugdzorg zich op en schuiven ze de miljardenrekening naar de rijksoverheid. Want de energiemeevaller van twaalf jaar geleden is natuurlijk al lang op. Nieuw onheil met energie ligt nu op de loer.