Griekenland is failliet geboren; reken er niet op dat het goedkomt

07 april 2015Leestijd: 10 minuten
'Rene van Asselt'

De financiële problemen in Athene houden de eurozone uit de slaap. Reken er niet op dat het goedkomt, het gaat al eeuwen zo.

Grapje uit de eurocrisis: een Griekse burgemeester gaat op een dag op bezoek bij een collega in Spanje. De Spaanse burgemeester zit achter een prachtig eikenhouten bureau; in de badkamer treft de Griek marmeren wasbakken aan.

‘Waar betaal je dat van?’ vraagt hij. De Spanjaard wijst uit het raam: ‘Zie je die brug daar? Die is gebouwd met Europees subsidiegeld. Ik heb de kosten van de brug iets overschat en het extra geld gebruikt om mijn huis te verfraaien.’

Het jaar erop gaat de Spaanse burgemeester op bezoek in Griekenland en ziet dat zijn Griekse collega achter een teakhouten bureau zit. De kranen in de badkamer zijn van goud. ‘Waar doe je het van?’ roept hij uit. De Griekse burgemeester wijst uit het raam: ‘Zie je die brug daar?’ ‘Nee,’ antwoordt de Spanjaard. Waarop de Griek knipoogt: ‘Precies.’

Voortmodderen

De eurocrisis is inmiddels voorbij, het Griekse drama niet. De meeste eurolanden die de afgelopen jaren in geldnood raakten – Spanje, Portugal, Ierland – lukt het, met veel pijn en moeite, om de financiën op orde te brengen. Griekenland blijft voortmodderen, met, zo lijkt het, nauwelijks uitzicht op verbetering. Wat is dat toch met Griekenland?

Het grote geheim: dit is voor Griekenland niets nieuws. Het land waaraan Europa inmiddels al 240 miljard euro aan noodkrediet verstrekte, leent al zolang als het bestaat meer dan het kan terugbetalen. Sterker: het ontstond failliet.

Van de ruim 190 jaar dat Griekenland als staat bestaat, verkeerde het ruim 90 jaar in sur­seance. ‘De geschiedenis van het moderne Griekenland is die van zijn leningen,’ schreef de Griekse econoom Andreas Andreadis al in 1904.

Buitenlandse waarnemers verbazen zich al sinds jaar en dag over de kwaliteit van het landsbestuur dat zulke grote sommen geld uit het buitenland leent.

Nutteloos

In 1843 merkte een journalist in het conservatieve Britse blad Blackwood’s Edinburgh Magazine op dat het Griekse hof ‘een ongebruikelijk hoge aanvoer van corrupte politieke avonturiers heeft’.

Hij doelde op de Fanarioten, families van Griekse intellectuelen uit Constantinopel (nu Istanbul) die vaak al generaties lang prominente posities aan het Ottomaanse hof bezetten en na de Griekse onafhankelijkheidsverklaring in 1821 naar Athene kwamen, ‘opgeleid voor bureaucratie en zedeloosheid door de Turken’, aldus Blackwood’s. De groep bracht slechts ‘incapabele raadslieden, nutteloze ambassadeurs en onkundige ministers’ voort.

Volgens politicoloog Kleomenis Koutsoukis is het Griekse politieke systeem al zolang het bestaat, georganiseerd rondom het ­uitruilen van gunsten, of rousfeti – een erfenis van eeuwen ­Ottomaanse overheersing, stelt hij. Geen stem wordt uitgebracht, geen verkiesbare plaats gecreëerd, zonder dat er iets tegenover staat.

Waardencrisis

Omgekeerd krijgen Grieken niets van de overheid gedaan zonder fakelaki (kleine envelopjes, een verwijzing naar smeergeld).

De in Berlijn gevestigde corruptiewaakhond Transparency International schrijft in een rapport dat de corruptie in Griekenland het gevolg is van een ‘waardencrisis, die zowel de Griekse mentaliteit als de belangrijkste instellingen van het land heeft doordrongen’.

Verderop: ‘Grieken leven in een staat van “corrupte legaliteit”, wat betekent dat de wet corrupte praktijken gedoogt of zelfs bevordert. Corruptie is endemisch: het beperkt zich niet tot bepaalde politieke partijen of sociale klassen, noch tot de publieke sector.’

Op de corruptieranglijst van Transparency International bezet Griekenland een van de laagste plekken van alle Europese landen; het is corrupter dan Ghana en Namibië. Maar Griekenland wist ­altijd geld te lenen – sterker, zonder hulp van grote Europese ­landen was het in 1832 niet onafhankelijk geworden.

Handelaren

Het heeft ook eerder onder curatele van internationale schuldeisers gestaan. Zoals het nu gaat, gaat het al bijna tweehonderd jaar.

Of misschien wel tweeënhalfduizend jaar. De oude Grieken hebben het staatsfaillissement in de vierde eeuw voor Christus ‘uitgevonden’. Toen verklaarden tien stadstaatjes op Attica, het schiereiland waarop Athene ligt, niet in staat te zijn hun schulden terug te betalen.

De Apollotempel op het eiland Delos, die de lening had verstrekt, leende in de eeuw erna liever zijn geld uit aan handelaren dan aan steden.

Dionysos de Oudere, tiran van de Griekse stadstaat Syracuse (op Sicilië), kan de eerste muntdevaluatie in de geschiedenis op zijn conto schrijven.

Toen hij zijn schulden aan zijn burgers niet kon terugbetalen, dwong hij iedereen zijn munten in te leveren en liet vervolgens elke munt van 1 drachme, ook die van hemzelf, opnieuw slaan als eentje van 2 drachme. Toen was hij opeens ‘rijk genoeg’ om het geleende geld terug te geven.

Vermogend reder

De geschiedenis van het moderne Griekenland en zijn leningen begint pas echt in de herfst van 1823, toen Ioannes Orlandos en Andreas Louriotis in Londen arriveerden. De twee jonge ‘kosmopolieten’ waren door de regering eropuit gestuurd om een lening los te peuteren waarmee de Onafhankelijkheidsoorlog tegen het Ottomaanse Rijk kon worden gefinancierd.

Orlandos was de schoonzoon van Giorgos Koundouriotis, de president van het land en een vermogend reder. Louriotis was een vertrouweling van een andere landsbestuurder, de rijke Fanarioot Alexandros Mavrokordatos.

De twee werden al snel vergezeld door een derde, Ioannis Zaimis. Die was eropuit gestuurd door Theodoros Kolokotronis, een generaal van bescheiden afkomst die Koundouriotis, Mavrokordatos en de andere Fanarioten in het lands­bestuur intens wantrouwde.

Bakermat

Griekenland was toen – net als nu – belangrijk voor Europa: nog niet vanwege zijn gevaarlijke schuldenlast, maar vanwege zijn reputatie als bakermat van de westerse beschaving. Het continent, maar vooral Engeland, was in de ban van de liefde voor de Griekse cultuur, het filhellenisme, aangevuurd door de gedichten van Lord Byron en de vertalingen van Plato en Homerus door Friedrich August Wolf.

De drie jonge Grieken hadden dan ook weinig moeite om aan geld te komen. Met hulp van een groep rijke Britten die waren verenigd in de London Philhellenic Committee, wisten ze in de City – ook toen al een zakencentrum – een lening van 800.000 pond te krijgen (omgerekend naar prijzen van nu zo’n 120 miljoen euro).

Griekenland kreeg de smaak te pakken en leende een jaar later nog eens 2 miljoen pond (275 miljoen euro).

Van die sommen geld kwam, zo bleek later, slechts een kwart daadwerkelijk in Athene terecht. Wat er met de rest is gebeurd?

Patriottisme

De jonge kosmopolieten die de lening namens Griekenland aangingen, zouden zelf in Londen nogal wat hebben uitgegeven aan dure diners, en meer. Ook streken de mannen van het London Philhellenic Committee enorme commissies op.

Dagblad The Times viel ze er hard om aan, maar hun voorman John Bowring verdedigde zich: ‘Wanneer er zich een kwestie van economisch belang voordoet, is er geen sprake van filantropie, pa­triottisme of onafhankelijkheid.’

De Grieken konden het geld dat ze hadden geleend, maar niet gekregen, niet terugbetalen. In 1826, nog voor het goed en wel het juk van de Ottomaanse sultan had afgeschud, was het land al officieel failliet.

De Grieken wisten uiteindelijk pas in 1832 de Ottomanen te verdrijven, met hulp van de grootmachten Engeland, Frankrijk en Rusland. In ruil daarvoor moesten ze wel de Duitse prins Otto van Beieren als hun Koning accepteren.

Rothschild

In eerste instantie waren ze ‘redelijk enthousiast’, de nieuwe Koning minder. De journalist van Blackwood’s Edinburgh Magazine schreef  dat de ‘getoonde toewijding elk hart had verwarmd dat niet was beschermd door een ondoordringbare laag van bier en Sauerkraut‘.

Koning Otto ging een nieuwe lening aan van 2,4 miljoen pond bij de beroemde bankiersfamilie Rothschild, deels om de leningen uit Londen terug te kunnen betalen.

Maar zijn schuldeisers eisten wel dat hij hoge belastingen oplegde om de schulden terug te betalen, waardoor de jonge Beier zich in rap tempo bij het Griekse volk impopulair maakte. Toen hij in 1847 kort de betalingen staakte, bezetten Frankrijk en Engeland de haven van Piraeus.

Harde munt

Koning Otto’s dertigjarige bewind – in Griekenland de Bavariocratie genoemd – eindigde toen hij in 1862 werd afgezet. De Duitser wist de schuldencrisis niet op te lossen. De Koning voerde wel verstandig economisch beleid – zo introduceerde hij een harde munt – maar de schulden bleven toenemen. Het zou nog tot 1878 duren voordat de schuld die tijdens zijn koningschap was aangegaan, was afgelost.

Wel drukte Otto zijn stempel op het land. Het Griekse parlementsgebouw – dat gebouw aan het Syntagmaplein dat telkens in beeld komt als er rellen zijn in Athene – was zijn oude Koninklijk Paleis. Het is ontworpen door de architect van het Beierse koninklijk hof. Otto was in zijn dertig jaar als Koning erg van zijn land gaan houden. Zijn laatste woorden, in 1867, waren: ‘Griekenland, Griekenland, mijn geliefde Griekenland.’

Op 10 december 1893 wendde premier Charilaos Trikoupis zich tot het parlement en sprak een van de beroemdste zinnen uit de Griekse geschiedenis: ‘Δυστυχώς κύριοι, επτωχεύσαμεν’. Vrij vertaald: ‘Mijne heren, helaas zijn we failliet’ – in Griekenland nog steeds een gevleugelde uitspraak  wanneer iets compleet mislukt, zoals het in elkaar zetten van een IKEA-kast.

Rozijnen

Trikoupis had in de jaren ervoor veel geld geleend in Londen en Parijs: om de Griekse economie te moderniseren, liet hij spoorwegen, havens en meer aanleggen. Maar het resulteerde niet in extra groei, de Griekse export bleef voornamelijk bestaan uit rozijnen. Toen de prijs daarvan instortte, zakte de economie in elkaar, net als de belastinginkomsten.

De leningen die Griekenland was aangegaan, waren geregeld door de schatrijke bankier Andreas Syngros uit Constantinopel, een goede vriend van Trikoupis. In zijn autobiografie verwonderde Syngros zich niet dát Griekenland failliet was gegaan, maar wel dat het zo lang op zich had laten wachten.

Net als nu woonden veel rijke Grieken, die vaak grond, schepen en financiële instellingen in het land bezaten, niet in Griekenland zelf, maar in grote commerciële centra als Constantinopel, Alexandrië (in Egypte) en nog verder weg. Een gevolg van de Griekse diaspora.

Failliet gaan is een kunst

Griekse solidariteit kent haar grenzen. Syngros gaf al vóór het faillissement aan de Griekse volksvertegenwoordiging toe dat hij, ondanks zijn grote financiële belangen in het land, nauwelijks belasting betaalde: hij vond dat vanzelfsprekend.

Na het staatsbankroet grapte hij tegen Trikoupis: ‘Failliet gaan is ook een kunst.’

Aan de staat deden ze niets cadeau, maar vermogende dia­spora-Grieken investeerden wel grote sommen geld in het land. De eerste moderne Olympische Spelen, die het – failliete! – Griekenland in 1896 organiseerde, waren voornamelijk gefinancierd met giften. Koopman Giorgios Averoff uit Alexandrië doneerde 1 miljoen drachme om het Panathinaikos-stadion te restaureren.

Na het faillissement werd Griekenland onder het bewind geplaatst van een Internationale Financiële Commissie, de eerste trojka zeg maar. Die inde namens de schuldeisers inkomsten uit staatsmonopolies en douaneheffingen.

Tabak

Volgens econoom Giorgios Kostelenos groeide de Griekse economie van 1911 tot 1931 met bijna 20 procent per jaar. Griekenland produceerde steeds meer tabak in Macedonië en Thracië, gebieden die waren veroverd op Bulgarije en het Ottomaanse Rijk.

Toen begon de Grote Depressie. In april 1932 verklaarde premier Eleftherios Venizelos tegenover de Internationale Financiële Commissie dat Griekenland niet langer aan zijn verplichtingen kon voldoen. Naar verluidt gebruikte hij precies dezelfde woorden als Trikoupis zo’n veertig jaar eerder.

Griekenland was in die tijd een van de vele landen die zijn schulden niet konden terugbetalen. Eén land eiste daarbij alle aandacht op: Duitsland. Schuldeisers waren woedend.

Pruisische mentaliteit

In het boek Foreign Bonds: an Autopsy (Buitenlandse verplichtingen: een autopsie) van Max Winkler uit 1933 noemde de Engelse politicus Arthur Samuel de Duitse weigering om zijn verplichtingen na te komen – de opgelegde herstelbetalingen – een ‘koele en egoïstische veronachtzaming van eerder aangegane verplichtingen’, en ‘getuigend van de Pruisische mentaliteit die eerder leidde tot de Wereldoorlog’.

Overigens: Winkler schreef over Nederland dat het ‘schuldig was aan slechts één faillissement, in 1814. Het land heeft sindsdien nauwgezet aan zijn verplichtingen voldaan en het heeft een zeer goede naam in de internationale financiële markten.’

Terug naar Griekenland. Na de Tweede Wereldoorlog werd de Internationale Financiële Commissie opgeheven, door de schulden werd een streep gezet. Griekenland had zelf in de oorlog gedwongen leningen verstrekt aan bezetter Duitsland – omgerekend goed voor 11 miljard euro.

Hiervoor eist de radicaal-linkse Syriza-regering zeventig jaar later alsnog herstelbetalingen.

Oneerlijkheid

Met geld van het Marshallplan wist de Griekse economie na de oorlog op te krabbelen. Het leidde tot wat ze in Griekenland het economisch mirakel noemen – de tijd van 1950 tot 1970 toen de welvaart snel steeg. De moderniseringen gingen niet van een leien dakje: het politieke establishment weigerde veel hervormingen uit te voeren die de Amerikanen suggereerden omdat ze ten koste zouden gaan van de eigen privileges.

Ruim zestig jaar na het Marshallplan gaat het nog precies zo. De oprichters van Nea Demokratia en PASOK – tot de komst van Syriza de belangrijkste politieke partijen in Griekenland – wilden beide de Griekse samenleving moderniseren en de corruptie, oneerlijkheid en armoede uitbannen, schrijft politicoloog Koutsoukis.

Maar dat is mislukt. Eenmaal aan de macht zetten ze de traditie van corruptie en leven op krediet onverdroten, en op nooit eerder vertoonde schaal, voort.

Maar het land ging al die tijd niet failliet; en toen Griekenland in 2001 toetrad tot de eurozone, leek iedereen de moeizame financiële geschiedenis van het land vergeten. Zonder Griekenland is de Europese familie niet compleet, was het gevoel. En dus kon de geschiedenis zich herhalen.

Elsevier nummer 15, 11 april 2015