Thomas Piketty is in het verkeerde land op bezoek

05 november 2014Leestijd: 4 minuten

De Franse econoom Thomas Piketty wordt door de Tweede Kamer als een rockster ontvangen. Zijn boodschap is niet van toepassing op ons land, zo blijkt nog maar eens.

Voor veel, vooral linkse politici en economen, is het nu al een van de hoogtepunten van 2014. De komst van de Franse econoom Thomas Piketty naar Nederland. Kort daarvoor verschijnt de Nederlandse vertaling van zijn boek Kapitaal in de 21e eeuw, een lijvig onderzoek naar vermogensverschillen in de westerse wereld en de maatschappelijke en politieke gevolgen daarvan.

De 43-jarige auteur, voormalig adviseur van de Franse Parti Socialiste, wordt tijdens zijn bliksembezoek aan ons land geïnterviewd in poptempel Paradiso in Amsterdam, hij is te gast bij Room for Discussion op de UvA en spreekt in Den Haag op uitnodiging van GroenLinks de financieel specialisten van de Tweede Kamer toe.

Progressieve partijen lopen weg met Piketty. De PvdA, die het in de opiniepeilingen niet goed doet en mogelijkheden zoekt om zich beter te profileren, greep de door Piketty voorspelde toename van de kloof tussen vermogenden en onvermogenden met beide handen aan. De partij eist daarom hogere belasting op vermogen.

Verdeling

Probleem: er is geen bewijs dat de vermogensverschillen hier substantieel toenemen. Piketty beschrijft in zijn boek de trend in allerlei landen, maar gaat niet in detail op Nederland in. Het kabinet deed dat in een brief aan de Tweede Kamer wel.

Conclusie van PvdA-minister Lodewijk Asscher (Sociale Zaken) en VVD-staatssecretaris Eric Wiebes (Financiën): de verdeling van vermogen is weliswaar ‘aanzienlijk schever dan de verdeling van inkomen, maar is fors gedaald gedurende de twintigste eeuw en de afgelopen twintig jaar stabiel’.

Zo beschouwd komt Piketty in het verkeerde land op bezoek. Nederland is in veel opzichten egalitair. Niet alleen zijn vermogensverhoudingen stabiel, ook inkomensverschillen zijn vergeleken met andere landen relatief klein.

De bewindslieden wijzen in hun brief onder meer op inmiddels twintig jaar oud onderzoek van de Amsterdamse hoogleraar cultuursociologie Nico Wilterdink (68). Hij bracht vermogensverschillen tussen 1894 en 1989 in kaart. Het kabinet vulde zijn data aan met gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) over latere jaren.

De grafiek die dat oplevert, laat zien dat vermogensverschillen in de twintigste eeuw gestaag daalden. De rijkste 5 procent Nederlanders had in 1914 80 procent van het vermogen, in 1989 zo’n 55 procent. Volgens het CBS was dat percentage in 2012 verder gedaald, tot ongeveer 45 procent.

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

Wilterdink vindt het combineren van zijn data en die van het CBS ‘misleidend’, omdat ze niet vergelijkbaar zijn. ‘Ik heb schattingen moeten maken op basis van de aanslagen voor de vermogensbelasting, het CBS keek naar gegevens van alle huishoudens.’

Vermogen

Wilterdink constateert dat de verschillen tussen 1914 en 1989 fors zijn gedaald. ‘Dat gebeurde vooral in de jaren dertig en tijdens en na de oorlog. Grote vermogens kregen toen zware klappen. Tijdens de wederopbouw werden ze zwaar belast.’

Die daling was het gevolg van uitzonderlijke omstandigheden. Wilterdink acht het ‘waarschijnlijk maar niet onvermijdelijk’ dat vermogensverschillen in de toekomst toenemen. De argumentatie van Piketty dat de verschillen zullen toenemen, vindt hij ‘niet geheel overtuigend.’

De CBS-gegevens, die dus separaat van de cijfers van Wilterdink bezien moeten worden, wijzen op een stabilisatie van vermogensverschillen in de laatste jaren.

De afname van vermogensongelijkheid na de oorlog had ook te maken met de toename van het eigenwoningbezit. Het eigen huis speelt nog steeds een belangrijke rol bij de vermogensverdeling.

Zo wijzen Asscher en Wiebes er in hun brief op dat van de 10 procent minst vermogende Nederlanders 94 procent een eigen huis heeft. Het gaat gaat vaak om tweeverdieners die de laatste jaren een huis kochten dat nu ‘onder water’ staat: de hypotheek is als gevolg van de dalende huizenprijzen hoger dan de resterende waarde.

Senioren blijken door de bank genomen vaker vermogend. Bijna eenderde van de zestigplussers behoort tot de 20 procent meest vermogende huishoudens. Volgens het CBS bevinden zich in die leeftijdsgroep veel huiseigenaren met een afgeloste hypotheek.

Uit de gegevens van het CBS blijkt dat de meest vermogende Nederlanders de laatste jaren iets vermogender zijn geworden. De rijkste 1 procent had in 2012 23,4 procent van het totale vermogen, vier jaar eerder was dat nog 21,5 procent. Ook daarbij speelt het eigen huis een rol.

De middenklasse wordt relatief harder getroffen door de malaise op de huizenmarkt dan de meeste vermogenden, die minder afhankelijk zijn van onroerend goed.

Pensioenfonds

Asscher en Wiebes wijzen er tot slot op dat de vermogensverdeling beduidend minder scheef is wanneer het bij pensioenfondsen opgebouwde vermogen wordt meegenomen. Het gaat om zo’n 1.100 miljard. De rijkste 1 procent blijkt dan nog maar 16 procent van het vermogen te bezitten.

Er is kritiek op het meetellen van dat pensioenvermogen omdat werknemers er vóór hun pensionering niets mee kunnen. Hoogleraar economie Bas Jacobs (41) uit Rotterdam vindt dat argument niet overtuigend. ‘Over het vermogen in je huis kun je ook niet meteen beschikken. Alle vermogen is uitgestelde consumptie. Dat betekent dat je pensioenvermogen moet meetellen.’

De ontvangst van Piketty in Paradiso vindt hij op voorhand al ‘fascinerend’. Jacobs: ‘Maar of het goed is om van een econoom een rockster te maken? Ik weet niet of dat de overdracht van informatie ten goede komt.’