Rijke oudere volgend jaar wel in de min

28 september 2016Leestijd: 3 minuten
Gepensioneerden hebben al jaren te maken met magere koopkrachtcijfers

Het beeld dat ‘de’ ouderen er in 2017 niet op achteruitgaan, klopt niet. Het kabinet helpt alleen senioren met een laag of modaal inkomen.

Het leek goed nieuws voor de miljoenen Nederlandse gepensioneerden: op de valreep heeft het kabinet hun koopkracht gerepareerd, waardoor ze er volgend jaar toch niet op achteruitgaan. Maar wie beter kijkt, ziet dat vooral ouderen met een hoger inkomen of vermogen in 2017 gewoon inleveren.

In augustus bleek dat gepensioneerden er volgend jaar door de bank genomen 0,7 procent op achteruit zouden gaan. Dat wilde het kabinet koste wat het kost voorkomen: 2017 is een verkiezingsjaar en partijen die zich de woede van senioren op de hals halen, vragen electoraal om problemen.

Gepensioneerden hebben al ­jaren te maken met magere koopkrachtcijfers. Dat is vooral het ­gevolg van de situatie waarin de pensioenfondsen zich bevinden. Die zagen hun dekkingsgraad flink dalen, waardoor de pensioenen niet werden geïndexeerd of zelfs gekort. Dat raakt de ouderen direct in hun portemonnee.

Medianen

Op Prinsjesdag was het minnetje zorgvuldig weggepoetst. In plaats van 0,7 procent in de min zaten de senioren nu 0,7 procent in de plus. Probleem: dit soort algemene koopkrachtcijfers zegt ­eigenlijk niet zoveel. Het zijn medianen, wat betekent dat de ene helft van de senioren beter af is en de andere helft slechter.

Het Centraal Planbureau (CPB) heeft wel enkele aanvullende berekeningen gepubliceerd op Prinsjesdag, maar die houden op bij een AOW’er met een aanvullend pensioen van 10.000 euro. Zicht op wat er bij hogere inkomensgroepen gebeurt, bieden de cijfers niet.

De ‘puntenwolken’, die het CPB ook op Prinsjesdag uitbrengt, geven een veel gedetailleerder beeld van de inkomenseffecten in 2017. Elke stip staat voor een aantal huishoudens. Hoe meer stippen onder de nul, hoe meer huishoudens erop achteruitgaan.

Hogere inkomens meer kans op inleveren

De puntenwolken van gepensioneerden laten duidelijk zien dat een niet onaanzienlijk deel van deze groep er in 2017 nog steeds op achteruitgaat. Hoe hoger het inkomen, hoe groter de kans dat zij volgend jaar inleveren.

Dat beeld uit de puntenwolken wordt bevestigd door voorbeeldberekeningen die budgetinstituut Nibud heeft gemaakt in opdracht van de ouderenorganisaties. Daarbij zijn ouderen met een hoger inkomen wel meegenomen.

‘Voor de meeste huishoudens gaat het om een koopkrachtdaling tussen de 0,3 procent voor een paar met een aanvullend pensioen van 30.000 euro en de 0,9 procent voor een alleenstaande met een aanvullend pensioen van 75.000 euro,’ schrijft het Nibud.

Een daling van 0,9 procent lijkt niet veel, maar bij dat laatste voorbeeld gaat het om een achteruitgang van 42 euro per maand, ruim 500 euro per jaar.

Dat ouderen met een aanvullend pensioen vanaf zo’n 30.000 euro erop achteruitgaan, komt doordat de maatregelen die het kabinet nam om de koopkracht van ouderen te repareren, alleen gelden voor lagere inkomens.

Belasting gaat omhoog

Neem de zogeheten ouderenkorting, een fiscaal voordeel (heffingskorting) dat gepensioneerden mogen aftrekken van het bedrag dat zij aan belasting moeten betalen. Die korting gaat volgend jaar met ruim 100 euro omhoog tot 1.292 euro. Maar het gaat alleen naar ouderen met een inkomen tot ongeveer 36.000 euro.

Groter is de schade van het kabinetsbeleid voor vermogende ouderen. De vermogensrendementsheffing gaat in 2017 op de schop: kleine vermogens (vaak spaargeld) worden ontzien, maar de belasting op vermogens van een ton of meer gaat omhoog. Het kabinet gaat bij deze groep uit van een hoger rendement, waarover vervolgens 30 procent belasting moet worden betaald.

Bij een belastbaar vermogen van meer dan 1 miljoen is sprake van een verhoging van de belasting met 37,5 procent. Dit jaar betalen zij 1,2 procent belasting (30 procent over een fictief rendement van 4 procent) over dat deel hun vermogen, volgend jaar 1,65 procent (30 procent over een fictief rendement van 5,5 procent).

Volgens het CPB kan de koopkrachtdaling voor deze mensen daardoor oplopen tot ‘meer dan 4 procent’.