Waarom toch die minachting voor het spannende boek?

26 mei 2015Leestijd: 5 minuten
'ANP'

Het spannende boek is populair, maar wordt door literatuur­critici nog altijd ­met dedain benaderd, zeker in Nederland. Ten onrechte.

Afgelopen maand overleed de Vlaamse auteur Jef Gee­raerts (1930-2015), in de jaren zestig de literaire held van de seksuele revolutie genoemd vanwege zijn Gangreen-cyclus, een ruig en genadeloos epos in de voormalige Belgische Congo.

Een beetje zoals Jan Cremer, en net zo omstreden maar een veel betere verteller, die door sommige critici op één lijn werd gesteld met schrijvers als Louis Paul Boon en Hugo Claus.

Geeraerts was een meester in het verweven van feiten met fictie, je kreeg niet alleen een spannend verhaal, sowieso al een uitzondering in de Nederlandstalige literatuur, maar je stak er ook nog eens wat van op.

Het was dan ook niet gek dat hij na lezing van The Day of the Jackal uit 1971 van Frederick Forsyth – een geniale thriller over een moordaanslag op president Charles de Gaulle waaruit de lezer méér leert over de Franse politiek in die dagen dan uit menig standaardwerk – in vuur en vlam raakte voor dat genre, de misdaadroman geënt op (gedegen research van) feiten.

Op werkelijke gebeurtenissen dus, niet op de zieleroerselen van de schrijver: factie, of faction.

Gedegradeerd

Dat was uniek, een gevierd literator die spannende boeken ging schrijven. Geeraerts werd er nog populairder door, maar voor de literaire critici was hij al lang geen Claus of Boon meer.

Gedegradeerd van Literatuur, wat dat ook moge wezen, naar Lectuur, wat dat ook moge zijn. Laat staan wat een zogenoemde Literaire Thriller dan wel mag wezen.

Naar verluidt reageerde W.F. Hermans uiterst getergd toen John le Carré de Engelse vertaling van De donkere kamer van Damokles (1958) ‘één van de beste thrillers’ noemde die hij ooit las. En wie was die Le Carré dan wel?

Tja. Le Carré schrijft zijn eigen interview voor de voorpagina van The New York Times, wordt wereldwijd, ook door de Literatuurpolitie, erkend als een van de beste hedendaagse auteurs, maar schrijft thrillers.

De donkere kamer is dat ook, een ijzersterke actie- en factieroman gebaseerd op de werkelijkheid. Want alle lof die Hermans kreeg voor het centrale thema, het dubbelgangersmotief, kwam eigenlijk postuum de landverrader Anton van der Waals toe, die het verzon om de doodstraf te ontlopen.

Maar die getergdheid tekende wel het dedain voor de misdaad­roman, zoals dat nog steeds in de Nederlanden bestaat. ‘Het detectiefje’. Overigens schreef Hermans er zelf vier, uit gêne weliswaar onder het pseudoniem Fjodor Klondyke. Onleesbaar.

Eerbetoon

Dertig jaar geleden bedacht een groepje thrillerschrijvers, onder wie Geeraerts, een jaarlijkse prijs voor de beste Nederlandstalige misdaadroman. De Gouden Strop, genoemd naar de misdaadroman van de toenmalige nestor van het genre, Joop van den Broek (1926-1997), die in 1953 debuteerde met het nog altijd onovertroffen Parels voor Nadra.

Een eerbetoon dus, vooral omdat Van den Broek een miskend auteur was. Net als wij. Stiefkindjes van De Literatuur.

De Gouden Strop moest, samen met andere initiatieven zoals de jaarlijkse Detective en Thrillergids van Vrij Nederland en de Maand van het Spannende Boek (dit jaar van 29 mei tot eind juni) de erkenning van de misdaadroman brengen als een volwaardige tak aan de literaire boom. Zoals dat wel het geval was en is in de Angelsaksische en Scandinavische landen.

Had het succes ? Nauwelijks. Hoewel het genre mateloos populair is, krijgt de zoveelste literair-therapeutische roman over de getroebleerde gereformeerde jeugd, de zoektocht naar de vader, de seksuele strapatsen van de docent met zijn leerlinge of het zoveelste moedersyndroom nog steeds vele malen meer aandacht in de media dan de vaderlandse thriller.

Het plotloze verhaal

Hoe zou het komen? Simpel. Juist die populariteit is verdacht in het Literaire wereldje, al zul je de Literatoren die snakken naar hogere oplagen de kost moeten geven. Een spannend verhaal waarin het vooral om een plot  en veel minder om stijl, karakters en zieleroerselen draait, kan niet goed zijn in de ogen van de Literatuurpolitie.

Philip Huff, exponent van de jonge generatie literatoren, pleitte vorig jaar zelfs voor ‘het plotloze verhaal’.
Het is nog altijd zoals hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde Thomas Vaessens in 2009 in De Groene Amsterdammer stelde: ‘Heel lang was de literatuur in Nederland iets van een hogere orde, en vormden zij die het produceerden en bestudeerden een soort genootschap. (…) Al die cultureel correcte dogma’s dat een roman vooral mooi geschreven moet zijn, of goed gecomponeerd, of een in zichzelf besloten wereld beschrijft (…). Ik vind dat beklemmend (…). Schöngeisterei (…) stijl mag niet het allerbelangrijkst zijn.’

Vaessens zou willen dat literaire auteurs, zoals de Amerikanen Jonathan Safran Foer en Dave Eggers, uit ‘het benauwde literaire circuit’ stappen en de alledaagse werkelijkheid als speelveld beschrijven.

Als voorbeelden noemt hij onder anderen Leon de Winter en Joost Zwagerman maar jammer genoeg geen auteurs van factiethrillers (hoewel zeker De Winter dat inmiddels is  met zijn nieuwste boek Geronimo), zoals Roel Janssen of Donald Nolet.

Want juist zij nemen vaak de werkelijkheid als uitgangspunt. De moord op Pim Fortuyn, de aanslag op de Oranjes in Apeldoorn, de politionele acties, binnenkort Poetin en de ramp met de MH17.

Ivoren toren

Tekenend voor dat benauwde literaire circuit waren de felle reacties op Vaessens  betoog van onder anderen Connie Palmen: ‘Hij wil de literatuur onvrij maken, haar op de knieën dwingen en de slaaf maken van de straat, van de journalistiek, van de geschiedschrijving, van de politiek, van de ideologie, van de actualiteit.’

Ja, stel je voor! Literatuur en actualiteit, politiek, ideologie! Was het maar wáár. Het is het aloude gekwaak uit de ivoren toren. Het Hollandse binnenhuisje.

Stijl, karakters of het verhaal, het mooiste is vanzelfsprekend alle drie. Maar liever een prachtig verhaal in een wat mindere stijl dan het omgekeerde. Zoals de gelauwerde thrillerauteur Philip Kerr zei in een interview op de boekensite hebban.nl: ‘Denk je nou echt dat Tolstoj of Graham Greene bezig waren met de stijl? Ik denk dat Tolstoj gewoon zat en zijn verhaal schreef!’

Ongetwijfeld wordt er een hoop bagger in het misdaadgenre gepubliceerd, maar is dat anders in ‘de Literatuur’?

Al in 1982 schreef Maarten ’t Hart – ex-gereformeerd en op zoek naar zijn moeder, ik weet het – in de Detective en Thrillergids: ‘Een ander element dat teloor lijkt te gaan in de officiële literatuur is “spanning”. Een echt spannend boek waar je het zweet van in je handen krijgt (…). Een boek als De donkere kamer van Damokles.’

En zo is dat nog steeds. Of zoals Jef Geeraerts zei: ‘Elk goed boek is een spannend boek en elk spannend boek is een goed boek.’

Elsevier nummer 22, 30 mei 2015