Zelfs christenen in Midden-Oosten keerden zich tegen Joodse staat

24 juni 2015Leestijd: 4 minuten
'EPA'

Het is een wonder dat Israël na zeventig jaar nog bestaat. Zelfs christelijke minderheden in het Midden-Oosten vestigden hun hoop liever op het Arabisch nationalisme dan op de Joods staat.

Israël bestaat al zeventig jaar. Het is eigenlijk een wonder dat het land nog bestaat, in een door en door vijandig gebied. De Joodse staat werd al bij de oprichting geconfronteerd met oorlogsgeweld van omringende Arabische landen.

Er zouden aanvankelijk twee staten worden opgericht: een Joodse en een Arabische. De omringende Arabische landen moesten daarvoor tot de actie overgaan, maar hadden daar geen zin in: op islamitische grond, de grond die ooit door de islam is veroverd, mogen niet-moslims geen staat oprichten. Dat zou in strijd zijn met de sharia.

De Joodse staat zocht daarom naar een overlevingsstrategie, terwijl er geen zicht was en is op het einde van het conflict.

Arafat

Dit conflict werd het Arabisch-Israëlische conflict genoemd. Het socialistische pan-arabisme onder leiding van de Egyptische president Gamal Abdel Nasser (1918-1970) wilde alle Arabieren verenigen omwille van de vernietiging van staat Israël.

De Ba’ath-partij in Syrië en Irak streefde hetzelfde na. Nasser is er niet meer en de Ba’ath-partij in Irak is opgeheven. Alleen in Syrië, of wat er van over is, is de partij nog aan de macht. De staat Israël is er nog.

Yasser Arafat (1929-2004), oud-leider van de Palestijnen, is de uitvinder van het Palestijnse volk, dat langzamerhand door de Arabische landen in het Midden-Oosten als een welkom fenomeen werd gezien.

Gezwel

Het conflict werd vanaf dat moment aangeduid als het Palestijns-Israëlische conflict. Dit alles veranderde met de Iraanse revolutie. Toen kwam voor de eerste keer in de twintigste eeuw de politieke islam aan de macht.

Imam Khomeini noemde Israël een kankergezwel aan het lijf van de islam. Het conflict kreeg een nieuw, islamitisch karakter. De westerse wereld en Israël worden daarbij als vijanden van de islam gezien, die in elk geval uit het Midden-Oosten moeten worden verdreven.

Er zijn talloze oorlogen en andersoortige gewelddadige conflicten geweest tussen Israël en de islamitische landen. In dat geheel speelden en spelen de inlichtingendiensten van Israël een onmisbare rol.

Memoires

Zelden schrijven Israëlische inlichtingenofficieren hun memoires. Maar nu mocht Yossi Alpher, een voormalige medewerker van de Mossad, een boek schrijven over de Israëlische veiligheidsstrategie: Periphery. Israel’s search for Middle East Allies.

We mogen ervan uitgaan dat dit boek is goedgekeurd door de Israëlische diensten. De grand strategy of de ‘periferiedoctrine’ (torat haperipheria) werd al in de tijd van premier David Ben-Gurion (1886-1973) op touw gezet.

Bij de periferie-strategie gaat het om het verwerven van invloed of het vinden van bondgenoten van buitenaf – dus in de periferie van conflicterende partij. Dat waren aanvankelijk twee categorieën: landen en minderheden.

Contacten

Wat de landen betreft, ging het aanvankelijk om Iran, Turkije (de noordelijke periferie) en Sudan, vooral Zuid-Soedan en Ethiopië (de zuidelijke periferie). Het betrof minderheden als Koerden, Druzen en christenen.

Waarom werden vriendschappelijke contacten aangeknoopt met minderheden in het Midden-Oosten? De Israëlische premier Levi Eshkol (1895-1969) beantwoordde deze vraag in 1966 als volgt: ‘We have an interest in principle in getting in touch with every minority in the Middle East. We have an interest in acting against the thesis that we are a foreign body in the region, and in proving that the Middle East is not made of a single fabric.

Wezensvreemd

Dat is een belangrijke zaak. De Israëliërs hadden van meet af aan door dat de Midden-Oosterse elite de Joodse staat als een ‘wezensvreemde entiteit’ aan het lichaam van de islam en de Arabische wereld zal beschouwen.

Maar in het Midden-Oosten wonen verschillende religieuze en etnische minderheden die al dan niet op wrede wijze worden onderdrukt. Daarbij moeten we denken aan sjiitische sektes, Koerden en diverse stromingen binnen het christendom, de bahai, et cetera.

Door zich te verbinden met deze minderheden, kon de Joodse staat een voorbeeld zijn voor alle minderheden: solidariteit en soevereiniteit.

Hogere these

De meeste christenen kozen indertijd voor het Arabische nationalisme. Zij gingen ervan uit dat het Arabische nationalisme het traditionele islamitische onderscheid tussen dhimmi’s en moslims zou opheffen.

Ze dachten in een soort hegeliaanse dialectiek: antitheses moeten worden opgeheven in een hogere these. Ze begrepen echter niet dat in een hegeliaanse dialectiek tegengestelde theses niet worden verwijderd, maar een nieuwe eenheid vormen in de hogere these. Ze zijn dus niet zomaar weg te cijferen. Toch keerden de meeste christenen zich tegen de Joodse staat.

Moordenaars van Jezus

Er speelde daarbij nog een andere zaak. Midden-Oosterse christenen zijn minder ontwikkeld dan de Europese christenen. De Heilige Schrift wordt er nog steeds te letterlijk opgevat, waardoor weinig ruimte bestaat voor interpretatie.

De Joden zijn binnen dit traditionele denken de moordenaars van Jezus. Het latente antisemitisme werd versterkt door enkele christelijke oprichters van de Ba’ath-partijen. Zij waren beïnvloed door het Europese politieke antisemitisme uit de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw waaraan het nazistische denken ten grondslag lag.

Koppensnellers

Het pan-arabisme is mislukt. De islamitische tegengestelde categorieën lenen zich kennelijk niet voor een hegeliaanse dialectiek. De christelijke dhimmi is terug van weggeweest. Thans staan de Midden-Oosterse christenen tegenover de islamitische koppensnellers.

De minderhedenpolitiek van de Mossad behoort juist nu tot de politieke realiteit. De minderheden, daar gaat om in het Midden-Oosten. Vrijdag meer over de Koerden en Israël.