Het regime van Bashar al-Assad staat er slechter voor dan ooit

07 september 2015Leestijd: 7 minuten
'Bassam Khabieh / Reuters'

Terwijl het regime doet alsof er niets aan de hand is, heeft de Syrische president Bashar al-Assad elke greep op de maatschappij verloren. ‘De staat? Waar is de staat? Die 25 procent van Syrië die we nog over hebben?’

Bij een Syrische grenspost staat een man te liften. Zijn verschijning – dikke buik, nepleren jack, witte Nikes en een zonnebril – lijkt alledaags, maar geen Syriër twijfelt aan zijn beroep. ‘Nemen we ‘m mee?’ vraagt de taxichauffeur. Natuurlijk nemen we hem mee.

Even later neemt hij zwijgend plaats op de achterbank. De geur van sigaretten en zweet vult de auto. Maar de man blijkt zijn gewicht in goud waard. Bij elk checkpoint op de weg naar Damascus toont hij zijn pasje. ‘Algemene Veiligheidsdienst’ staat erop. De Syrische soldaten wuiven ons snel door. Buiten lopen gewapende kerels langs een rij minibusjes.

Kofferbakken worden geopend, identiteitsbewijzen gecheckt. Strakke gezichten staren vanachter vervuilde raampjes. Pakjes Marlboro en bankbiljetten verwisselen snel van eigenaar.

Een billboard flitst voorbij: ‘Welkom in het Syrië van Assad.’ De Syrische president Bashar al-Assad opent lachend zijn armen met een weids gebaar. Dan komt een motoragent in zicht. Hij heeft zich met een snelheidscamera klassiek geposteerd in de berm.

Bezorgdheid om verkeersslachtoffers? Het komt wat onwerkelijk over in een land waar de regering woonwijken bestookt met ‘vatbommen’ – ijzeren vaten gevuld met explosieven en spijkers. Elke maand vallen in Syrië gemiddeld vijfduizend doden door het oorlogsgeweld.

Even later kondigen richtingborden afslagen aan naar Deraa, Aleppo en Homs: steden waar Assads leger nauwelijks nog standhoudt of die inmiddels zijn verwoest. Neem die afslagen en je komt terecht in een apocalyptisch landschap van zwartgeblakerde ruïnes, waar lokale militiebazen de dienst uitmaken en Assads autoriteit al lang is verdwenen.

Sinds de opstand tegen zijn regime vier jaar geleden uitbrak, stond Assad er nooit zo slecht voor als op dit moment. De berichten vanaf het front zijn slecht. In maart verloor Assad het gouvernement Idlib aan de aan Al-Qa’ida gelieerde terreurgroep Jabhat al-Nusra.

In mei werd de strategische oasestad Palmyra veroverd door terreurorganisatie Islamitische Staat (IS). Opvallend was dat het Syrische leger zich op kousenvoeten uit de eeuwenoude bouwwerken van Palmyra had teruggetrokken. ‘Een tactische hergroepering’, blufte dagblad annex regimespreekbuis Al-Watan.

Maar Syriërs weten beter: president Assad moet zuinig zijn op zijn soldaten. Ze sneuvelen bij bosjes: 60.000 tot nu toe. Dat is voor veel jongens reden om de dienstplicht te ontduiken. Tijdens een toespraak op 26 juli gaf de president toe dat er iets mis is. ‘Mijn leger is moe,’ zei Assad. Maar hij zei er ook bij dat vermoeidheid wat anders is dan overgave.

Profiteurs

‘De staat? Waar is de staat? Die 25 procent van Syrië die we nog over hebben? Niets om trots op te zijn!’ De man achter het stuur draagt een mottig uniform. Hij is een alawiet, net als Assad, en dus loyaal. Te oud voor het front, bemant hij een checkpoint in Damascus.

Zijn schamele soldij van 100 dollar per maand vult hij aan met taxiwerk. Zoals veel mannen voegt hij zich na werktijd in de groeiende stroom gele taxi’s waarmee de straten van Damascus dichtslibben. Vergunningen worden nauwelijks nog
gecheckt.

De taxi’s zijn meestal leeg. Ze moeten vooral lang wachten voor de talrijke veiligheidscontroles. De militair slaat mismoedig met zijn hand op het stuur. ‘Ach, wat maakt het nog uit,’ gromt hij. ‘Wat ik vandaag verdien, heb ik vanavond al weer uitgegeven aan voedsel.’

De Syriërs zuchten onder de oorlog. Terwijl het regime militair nog standhoudt, is de economie inmiddels ingestort. Sinds IS in 2013 de olievelden in Noordoost-Syrië veroverde, komen nauwelijks harde valuta’s binnen. De goederen die Syrië importeert, zijn ontoereikend. Voor profiteurs is daardoor alle ruimte om het vacuüm te vullen. Het Syrische levensonderhoud is onbetaalbaar geworden.

Een econoom vertelt hoe militairen hun eigen handeltjes creëren: ‘Ze sluiten bijvoorbeeld een rebellenwijk hermetisch af voor voedsel en medicijnen. Vervolgens leveren ze de omsingelde bevolking van alles, maar dan wel tegen woekerprijzen.’

In het gebied dat nog onder controle van Assad is, hebben de hoge prijzen geleid tot zeldzame protesten. Maar de meeste Syriërs zijn murw geslagen. Een priester zegt: ‘Vijftig jaar dictatuur heeft hun hersens leeg gemaakt.’

De nieuwste hype in de smokkeleconomie is mazout, stookolie die in Syrië op grote schaal wordt gebruikt. De bazen van Syrische veiligheidsdiensten vechten als maffiosi om de handel in het goedje. Zo stapte Rustum Ghazaleh, veiligheidschef in Deraa en tot 2005 Assads prefect in Libanon, in maart woedend het kantoor binnen van Rafik Shehadeh, zijn collega in Damascus: ruzie over geld.

Hij kwam niet ver. Shehadehs lijfwachten sloegen Ghazaleh genadeloos in elkaar. Een maand later overleed hij. Zakenman Mu’azz Yousef moet erom lachen: ‘Niemand zal treuren om de dood van Ghazaleh. Soldaten in Deraa vertelden me dat hij hen kwam opzoeken aan het front, gekleed in maatpak en met een sigaar in zijn mond. Hij dacht zeker dat hij nog de koning van Libanon was.’

Hervorming

Alsof er niets aan de hand is, probeert het regime krampachtig de schijn op te houden van een moderne, goed functionerende staat. Zo werd onlangs het nieuwe ministerie van Bestuurlijke Hervorming in het leven geroepen.

De nieuwe minister is Hassan al­-Nuri, een zakenman die het in juni 2014 als presidentskandidaat opnam tegen Assad, maar met 4,3 procent van de stemmen verloor. Nu zit Al-Nuri achter een bureau dat de omvang heeft van een halve hectare, maar verder leeg is. ‘Waar het om gaat, is dat de corruptie wordt bestreden,’ laat hij door de ruimte galmen.

Betekent deze boodschap dat de corrupte kliek rond de president eindelijk wordt aangepakt? De minister kijkt wazig: ‘Nee, nee. Corruptie bestrijd je niet door mensen aan te pakken, maar door regels aan te passen.’ Een assistent maakt driftig aantekeningen.

Nuri’s initiatief is opmerkelijk, vooral omdat het regime juist steeds meer aangewezen is op smokkel – en dus corruptie – om de comateuze economie in leven te houden. Zo werd Muhammad Sawah op voorspraak van Assad aangesteld als hoofd van de Federatie van Syrische Exporteurs. In feite is Sawah – een kettingrokende vijftiger die als bijnaam ‘de bulldozer’ heeft – een door het regime aangestelde fixer: hij helpt Syrische exporteurs zo snel mogelijk hun goederen het land uit te krijgen.

Vergunningen worden geritseld, regels en heffingen ontdoken, ambtenaren gemasseerd – of er wordt contact gelegd met relevante tussenpersonen. In ruil moeten de dollars die deze exporteurs verdienen, direct worden ingewisseld bij de Centrale Bank. Tegen gunstige voorwaarden, dat wel.

Sawah doet er niet geheimzinnig over: ‘De zwarte handel is de motor van de Syrische economie geworden.’ Hij beschrijft een systeem waarin tussenpersonen uit de Syrische gemeenschap in het buitenland een cruciale rol spelen, evenals hawalah: geld overmaken zonder dat de transacties kunnen worden getraceerd. Een tegenvaller is dat Syrië’s laatste landsgrens, die met Irak, op 22 mei in handen viel van IS.

Moet Assads regime nu ook ‘officieel’ met rebellengroepen gaan samenwerken om over land te kunnen exporteren? De bulldozer glimlacht charmant: ‘Ach, ik wil niet spreken van samenwerking, maar natuurlijk zijn er altijd handelaren te vinden die de wegen kennen.’ Volgens zakenman Mu’azz Yousef ligt de zaak heel eenvoudig: ‘Je mag iedereen omkopen, zolang je maar dollars binnenbrengt.’

Dezelfde vijand

Vandaag draagt Faisal Miqdad, de Syrische onderminister van Buitenlandse Zaken, een horloge met de beeltenis van Assad op de wijzerplaat. Vorig jaar klonk in de woorden van Miqdad nog geloof in een militaire overwinning door. Maar vandaag is zijn gezicht een masker waarachter diep wantrouwen schuilgaat.

De Amerikaanse luchtaanvallen op IS noemt de onderminister cosmetisch: ‘De Amerikanen spelen een spelletje, meer niet. IS wordt helemaal niet zwakker. Zolang de Verenigde Staten hun aanvallen niet coördineren met het Syrische leger, zullen ze niets bereiken.’

En Europa? Miqdad snuift: ‘Europa laat zijn jihadisten vertrekken, omdat jullie ze het liefst hier zien sterven. Dat ze Syrische burgers vermoorden, interesseert jullie niets. En jullie streven natuurlijk nog steeds naar een wissel van het regime.’

Dan buigt Miqdad zich naar voren. Hij begrijpt niets van de westerse houding: waarom spant het Westen zich niet in voor een brede alliantie tegen IS, mét het Syrische regime dus? We hebben toch dezelfde vijand? Gelukkig heeft Syrië standvastige vrienden als Iran en Rusland. ‘Ik hoop van harte dat de nucleaire deal tussen Iran en de Verenigde Staten onze banden met het Westen zal verbeteren,’ zegt Miqdad.

Zijn woorden zijn een echo van die van zijn president. ‘De kracht van Iran is de kracht van Syrië,’ zei Assad onlangs. De Russen beschreef hij als principiële bondgenoten: ‘Zij laten hun vrienden nooit in de steek zoals Amerika dat doet.’

Toch heeft Iran noch Rusland de aftakeling van het gezag van Assad kunnen voorkomen. En op het cynische schaakspel van de politiek wordt eerder een zwakke pion geofferd dan een sterke.

Buiten op de stoep van het ministerie klinkt in de verte de musica dimashq. Zo noemen de Damasceners de inslagen aan het front, dat nooit ver weg is. Vier kilometer verderop wacht de vijand geduldig op zijn kans. Geen geruststellend idee voor een bankroet regime dat zich heeft verschanst  in een rompstaat en bidt voor betere tijden.

Elsevier nummer 37, 12 september 2015