Amerikaanse presidenten: vernieuwing vs. establishment

24 mei 2017Leestijd: 13 minuten
Barack Obama werd met zijn 'change'-belofte Time Person of the Year. Foto: AFP

Zoals veel van zijn voorgangers veroverde Donald Trump het Witte Huis door de kiezers verandering te beloven. Het breedgedragen gevoel dat het land de verkeerde kant opgaat, bood hem de kans om de aanval te openen op het hele systeem. Ook dat gebeurde eerder.

Slogans van de laatste acht presidenten

1968 Richard Nixon:
Nixon’s the One

1976 Jimmy Carter:
Leaders, for a change

1980 Ronald Reagan:
Are You Better Off Than You Were Four Years Ago?

1988 George H.W. Bush:
A Kinder, Gentler Nation  

1992 Bill Clinton:
For People, For a Change  

2000 George W. Bush:
Reformer With Results

2008 Barack Obama:
Change We Can Believe In

2016 Donald Trump:
Make America Great Again

Verandering beloven doet het altijd goed bij Amerikaanse presidentsverkiezingen, vooral als de zittende president of zijn tussentijdse opvolger bezig is aan zijn tweede termijn. Richard Nixon beloofde in 1968 verandering toen Amerika werd verscheurd door rassenrellen en studenten­opstanden in de grote steden en door de oorlog in Vietnam. Jimmy Carter beloofde in 1976 verandering door een eerlijk en integer presidentschap in het vooruitzicht te stellen na het Watergateschandaal, dat tot het (unieke) voortijdig aftreden van Richard Nixon had geleid.

Ronald Reagan beloofde in 1980 verandering, nadat al tijdens Carters eerste termijn bleek dat eerlijkheid en integriteit niet konden voorkomen dat de economie in een recessie belandde en Amerika’s aanzien in de wereld werd geschaad door de gijzeling van Amerikaanse ambassademedewerkers in Teheran. George H.W. Bush beloofde in 1988 géén verandering, en profiteerde zo van de enorme electorale aantrekkingskracht die Reagan na acht jaar in het Witte Huis nog bleek te hebben.

Daarvan plukte Bill Clinton vier jaar later de vruchten. Hij beloofde in 1992 verandering na drie Republikeinse termijnen. Als politiek voorman van de babyboomgeneratie zegde hij toe dat hope de plaats zou innemen van de Republikeinse fatigue. George W. Bush beloofde in 2000 verandering, nadat de buitenechtelijke Monica Lewinsky-affaire en de daaruit voortvloeiende vergeefse impeachment-procedure de tweede ambtstermijn van Clinton hadden gedomineerd. Barack Obama beloofde in 2008 Change You Can Believe In – verandering waarin Amerikanen konden geloven. Met de oorlogen in Afghanistan en Irak en een economie die instortte, bleek dat een aanlokkelijk perspectief.

750px-1976_campaign_button_c
Scherpe campagneslogan van Gerald Ford in 1976. Foto: Wikimedia

Het was dan ook onvermijdelijk dat in 2016 opnieuw een kandidaat zou winnen die verandering zou beloven. Weliswaar was president Obama er tijdens zijn twee termijnen in het Witte Huis in geslaagd de oorlogen in Afghanistan en Irak te stabiliseren, de economie vlot te trekken, de werkloosheid flink te reduceren, en zijn belangrijkste verkiezingsbelofte in te lossen: een nieuw zorgstelsel introduceren. Toch hadden de Amerikaanse kiezers genoeg zorgen die hij onvoldoende had kunnen adresseren.

Verdeeld Amerika

De kloof tussen arm en rijk, tussen stad en platteland, tussen hoog- en laagopgeleid, tussen blauwe en witte boorden, kortom tussen enerzijds de Amerikanen die aansluiting hadden weten te behouden bij de Amerikaanse Droom van verbetering voor zichzelf en hun kinderen, en anderzijds de Amerikanen die dat vooruitzicht hadden verloren en voor wie diezelfde Amerikaanse Droom uit beeld raakte: die kloof was gegroeid.

De bezorgdheid die al langer bestond onder het vernis van macro-economische voorspoed, werd zichtbaar in onderzoeken naar de perceptie van Amerikanen van hun eigen samenleving (zie kader ‘Wankelend vertrouwen in instituties’). Tweederde van de Amerikanen gaf daarin aan dat het met hun land de verkeerde kant op ging. En het vertrouwen in de instituties – fundamenten van stabiliteit in een samen­leving die extreem divers is – bleek afgebrokkeld.

Wankelend vertrouwen in instituties

In de zomer van 2016 had van de Amerikanen slechts 36 procent vertrouwen in het ambt van president, 9 procent in het parlement, 36 procent in het hooggerechtshof en 23 procent in het strafrechtelijk systeem.

Publieke voorzieningen scoorden niet veel beter: 30 procent van de Amerikanen had vertrouwen in de publieke scholen waarvan hun kinderen afhankelijk zijn voor hun toekomst, en 39 procent in het zorgstelsel, waarvan een vergrijzende en vooral ook ongezond veel wegende bevolking in toe­nemende mate afhankelijk is. Tweederde van de Amerikanen is te zwaar en de helft van hen zelfs morbide obesitas.

Ook bleken Amerikanen hun geloof in de media – die traditionele waakhond van de democratie – te hebben verloren. Kranten – de bakermat van de Amerikaanse journalistiek – en televisienieuws – nog steeds veruit de belangrijkste nieuwsbron – hadden slechts het vertrouwen van één op de vijf Amerikanen. En in dat trotse land waar de belangrijkste business nog steeds business is, had niet meer dan 27 procent van de bevolking vertrouwen in de banken, 18 procent in de grote bedrijven, en 23 procent in de vakbonden, die de hardwerkende Amerikanen van oudsher hebben behoed tegen
misstanden.

Alleen uniformen leken nog breed respect af te dwingen: politie en krijgsmacht genoten het vertrouwen van respectievelijk 56 en 73 procent van de samenleving.

Samengevat was de temperatuur in de samenleving: het land glijdt af en iedereen is schuldig. En dat bood ruimte voor een kandidaat die niet zozeer de strijd aanbond met één specifieke boosdoener, maar in plaats daarvan de aanval opende op het systeem als geheel.

Establishment

De strijd tegen de gevestigde belangen, tegen de elites en het establishment heeft zich bij Amerikaanse presidentsverkiezingen eerder voorgedaan. Zo trok in 1824 generaal Andrew Jackson als presidentskandidaat ten strijde tegen het establishment van zijn tijd.

De heersende klasse van de jonge Verenigde Staten bestond destijds nog steeds uit de kinderen van de onafhankelijkheidsstrijd. De eerste vijf presidenten hadden ieder een actieve rol gespeeld in de vrijheidsoorlog (1775-1783). Bovendien leek het ambt van president slechts te zijn voorbehouden aan voormannen uit een klein aantal staten, achtereenvolgens George Washington uit Virginia, John Adams uit Massachusetts, Thomas Jefferson uit Virginia, James Madison uit Virginia, en James Monroe uit Virginia. En dat terwijl inmiddels Missouri als 24ste staat tot de unie was toegetreden.

Van de vier serieuze presidentskandidaten dat jaar won Jackson de meeste stemmen, en de meeste kiesmannen. Maar omdat geen van de kandidaten een meerderheid in het Kiescollege wist te verwerven, zou conform de Grondwet het Huis van Afgevaardigden de nieuwe president aanwijzen. John Quincy Adams, die tweede was geworden, en John Clay, die op de vierde plaats was geëindigd, sloten een pact. Clay zou zijn aanhangers in het Huis oproepen op Adams te stemmen. En Adams zou na zijn verkiezing Clay benoemen als minister van Buitenlandse Zaken. Dat Clay in die periode voorzitter was van het Huis van Afgevaardigden, maakte de zaak nog iets makkelijker. En zo werd John Quincy Adams, zoon van Amerika’s tweede president, verweven met de politieke elite van zijn tijd en afkomstig uit Massachusetts, de zesde president van de Verenigde Staten.

Hoe Jackson als outsider toch president werd

Jackson voelde zich bedonderd, nam zich voor de volgende presidentsverkiezingen van 1828 wél te winnen, en trok het land in met een boodschap die nu bekend klinkt. Het politieke systeem was corrupt, en de verkiezingsuitslag was gefabriceerd – rigged. Het volk, de gewone, hardwerkende mensen in de niet-elitaire staten buiten het noordoosten van de Verenigde Staten, werden genegeerd door de machthebbers.

600px-andrew_jackson_presidential_1_coin_obverse
Andrew Jackson op een munt. Foto: Wikimedia

Jackson profiteerde er hierbij van dat het algemeen kiesrecht was uitgebreid en inmiddels ook niet-vermogenden mochten stemmen. Met zijn boodschap mobiliseerde hij onder anderen deze nieuwe kiezers. Hierbij maakt hij slim gebruik van een massamedium dat door verbeterde transport- en communicatiemiddelen een enorme opkomst doormaakte: de krant.

Wat Jackson in zijn strijd ook enorm hielp, was zijn grote naamsbekendheid. Als oorlogsheld was hij een celebrity, en dat stelde hem in staat om zonder eerdere politieke ervaring toch een serieuze kanshebber te zijn voor het presidentschap. Daarnaast straalde hij succes uit, niet alleen als beroemd generaal, maar ook als geslaagd zakenman. Hij bezat een grote plantage in Tennessee, speculeerde met succes in land en was actief in de lucratieve slavenhandel.

Succesvol hervormer

Zijn bijnaam Old Hickory – naar een taaie, sterke houtsoort – suggereerde kracht en standvastigheid. Dat hij een verhit temperament had, opponenten uitdaagde tot een duel en daarbij die opponenten ook dodelijk had getroffen, dwong respect af. Anderen leidden daaruit af dat hij instabiel was, een dictator in de dop en niet geschikt om het land te leiden.

Staten die de meeste presidenten leverden

Dankzij Donald Trump klimt New York naar plek drie

Virginia                     8

Ohio                            7

New York                   5

Massachusetts          4

North Carolina,
Texas, Vermont         2

In 1828 versloeg Jackson met een populistische anti-establishment-boodschap de zittende president John Quincy Adams en won hij met 56 procent van de stemmen alsnog het presidentschap. Daarmee was hij de eerste president van buiten de elite en van buiten Virginia en Massachusetts.

Eenmaal in het Witte Huis toonde hij zich een succesvol hervormer. Hij beriep zich op zijn eigen mandaat, en ging actief met zijn eigen politieke agenda aan de slag. Zo torpedeerde hij de nationale bank – in zijn ogen een bolwerk van de elite, introduceerde hij het spoils system, waarbij de winnaar van de presidentsverkiezingen de leidinggevende federale overheidsfunctionarissen mag benoemen, en eigende hij zich het recht toe om ministers te ontslaan zonder toestemming van de Senaat. Maar hij was ook de president die de Indianen met een bloedige massadeportatie dwong om zich te vestigen ten westen van de Mississippi.

Geboorte van het tweepartijenstelsel

Met deze activistische regeerstijl nam hij afstand van zijn voorgangers die – zoals het in de Grondwet heet – de uitvoerende macht invulling gaven, dat wil zeggen: uitvoering gaven aan de besluiten van de wetgevende macht, het Huis van Afgevaardigden en de Senaat.

Toptien beste presidentenRanglijst gebaseerd op peilingen onder Amerikanen in de periode 1948-2017

1   Abraham Lincoln (R)                  1861-1865

2   Franklin D. Roosevelt (D)          1933-1945

3   George Washington (O)             1789-1797

4   Theodore Roosevelt (R)             1901-1909

5   Thomas Jefferson (D-R)             1801-1809

6   Harry S. Truman (D)                   1945-1953

7   Woodrow Wilson (D)                  1913-1921

8   Dwight D. Eisenhower (R)         1953-1961

9   Andrew Jackson (D)                   1829-1837

10   John F. Kennedy (D)                 1961-1963

D = Democraat
R = Republikein
O = Onafhankelijk
D-R = Democraat – Republikein

Zijn persoonlijke mandaat was hem heilig, en zijn diverse aanhang bracht hij ter bestendiging onder in zijn nieuwe Democratische Partij. In reactie daarop verenigden zijn politieke opponenten zich in de Whig Partij (later grotendeels opgegaan in de Republikeinse Partij), waarmee het tweepartijenstelsel was geboren dat nog steeds de Amerikaanse politiek domineert. Aan het eind van zijn tweede ambtstermijn bleek hij nog steeds populair. In de meeste rangschikkingen van Amerikaanse presidenten eindigt Jackson nog steeds bij de tien beste presidenten.

Jackson behoort tot het selecte gezelschap van de zogenoemde transformational presidents: zij lieten allen het presidentschap en het politieke landschap onomkeerbaar veranderd achter. En hoewel er onder historici en journalisten geen unanimiteit bestaat over welke presidenten precies wel en welke niet transformationeel mogen worden genoemd, komt een aantal namen praktisch altijd terug.

‘Transformational presidents’

Ook Trump wil graag een ‘transformational president’ worden: Zo werkt ‘zijn’ Trumponomics.

Naast Jackson zijn dit George Washington (1789-1797), de eerste president die uit het niets het ambt moest vormgeven; Abraham Lincoln (1861-1865), die het land tijdens de Burgeroorlog bijeenhield en een einde maakte aan de slavernij; Theodore Roosevelt (1901-1909), die de macht van monopolistische conglomeraten beperkte en het stelsel van natuurparken opzette; en Frank­lin Roosevelt (1933-1945), die na de economische crisis van eind jaren twintig grootschalig sociale zekerheid introduceerde en van de Verenigde Staten een dominante wereldspeler maakte.

Al deze presidenten slaagden erin na een eerste termijn te worden herkozen. Hierbij gold voor Theodore Roosevelt dat hij een maand na zijn beëdiging als vicepresident het Witte Huis betrad, nadat zijn voorganger door moordenaarshanden om het leven was gekomen, en dus een zo goed als volledige eerste termijn diende.

Opvallend is daarnaast dat in hun voetsporen bij de daarop volgende verkiezingen altijd een partijgenoot als winnaar uit de bus kwam. ­Washington, Lincoln en beide Roosevelts (verre familieleden) staan in de presidentiële ranglijsten steevast in de top van het klassement.

Amerikaanse elite

De merkwaardige paradox hierbij is dat de meeste ‘grote’ Amerikaanse presidenten hun tijd in het Witte Huis met succes hebben gebruikt om de invloed van de federale overheid op de samenleving te versterken, terwijl het verleden als Britse kolonie de Amerikanen ooit erg wantrouwend heeft gemaakt ten opzichte van heersers, elites en overheidsbemoeienis. Presidentskandidaten mochten bijvoorbeeld traditioneel geen blijk geven van hun ambities en niet persoonlijk campagne voeren. Een te grote ambitie zou machtswellust verraden, en dat zou een kandidaat als staatshoofd en belichaming van de uitvoerende macht diskwalificeren.

1991-11-04 16:11:00 (FILES) This file photo dated 04 November 1991 shows five US presidents posing for a picture in front of the Reagan Library in Simi Valley, Ca. Never before had five US presidents been together. From L are George Bush, Ronald Reagan, Jimmy Carter, Gerald Ford and Richard Nixon. Former US president Gerald Ford, who took over the White House after the resignation of Richard Nixon following the Watergate scandal, died 26 December 2006 at the age of 93, his wife said. AFP PHOTO/FILES
Macht bijeen: v.l.n.r. George H.W. Bush, Ronald Reagan, Jimmy Carter, Gerald Ford en Richard Nixon in 1991. Foto: AFP

Daarnaast namen de jonge Verenigde Staten ook op andere manieren afstand van de Europese elitegebruiken. Zo werd de oude Europese adel gewantrouwd en om die reden werden in de jonge republiek adellijke titels bij wet verboden.

Toch heeft dit niet kunnen voorkomen dat ook in de Verenigde Staten een politieke elite bestaat, en dat presidenten praktisch altijd hieruit voortkomen. Voor de buitenstaander, de antipoliticus die de onvrede succesvol mobiliseert en namens de zwijgende meerderheid orde op zaken wil stellen, lijkt het Witte Huis een onneembaar bastion. Sinds het begin van de twintigste eeuw hebben daarom alleen ervaren politici het presidentschap mogen invullen. Als Senator, afgevaardigde, gouverneur of ­vicepresident hebben zij zich het politieke spel kunnen eigenmaken om succesvol namens een van de twee grote partijen aan de verkiezingen te kunnen deelnemen. Eventuele scherpe kantjes zijn er dan al afgevijld, zodat zij geen fundamentele bedreiging vormen voor het establishment.

Geen echte outsiders

De enige uitzondering hierop vormt Dwight Eisenhower, die in 1952 namens de Republikeinse Partij als 34ste president werd gekozen en twee termijnen diende. Maar hij had als topmilitair en bestuurder van een elite-universiteit ruim tien jaar meegedraaid in de bestuurlijke elite van het land.

Zelfs Ronald Reagan, die zich graag als vijand van de overheid en de politieke elite profileerde, was al twee termijnen gouverneur van Californië geweest, en slaagde er pas tijdens zijn derde poging in 1980 in om de nominatie van zijn partij te winnen, en daarna de presidentsverkiezingen. Het is tekenend dat nog nooit een kandidaat van buiten de Democraten en de Republikeinen in de buurt van het Witte Huis is gekomen.

De opkomst van Trump

In dat licht bezien is de succesvolle opkomst van Donald Trump bijzonder. Hij koos tijdens zijn campagne voor een frontale aanval op het politieke systeem als geheel, en niet op een specifieke misstand of een specifieke boosdoener.

Het systeem, alle elites tezamen, draagt in zijn ogen verantwoordelijkheid voor het verval van de Verenigde Staten. De politici hebben er een potje van gemaakt, de intellectuelen uit de denktanks hebben de verkeerde ideeën ontwikkeld, de geldschieters en lobbyisten hebben in hun fixatie op eigenbelang het algemeen belang veronachtzaamd, diplomaten hebben de Amerikaanse positie in de wereld verkwanseld, en de media zijn medeplichtig omdat zij kritiekloos aan de leiband van de elites lopen.

Met deze boodschap wist Trump een grote groep inactieve kiezers te mobiliseren. De opkomst bij de Republikeinse voorverkiezingen was in 2016 50 procent hoger dan in voorgaande jaren. En gesteund door de zwijgende meerderheid, de gewone man, en een groot deel van de wegkwijnende middenklasse, wist hij zich met succes als buitenstaander te laten kronen tot officiële presidentskandidaat van een grote politieke partij.

Hoe Trump toch het establishment versloeg

anp-48123293
Trump, hier op campagne, won mede door zijn rol als buitenstaander. Foto: ANP

Niet voor niets heet het dat Trump een onafhankelijk presidentskandidaat was die één van de grote partijen heeft gebruikt om met succes wél het Witte Huis te veroveren. Iets wat hem met een eigen politieke partij nooit zou zijn gelukt.

Tijdens de verkiezingsstrijd tegen Hillary Clinton speelde Trump slim in op het genoemde grote wantrouwen dat de Amerikanen koesteren tegen de instituties. En hij had zich daarbij geen passender opponent kunnen wensen. Clinton, al bijna dertig jaar gezichtsbepalend in de politieke top, kon zonder veel moeite worden geassocieerd met de vermaledijde politieke instituties. Dat zij daarnaast tegen zeer royale betaling toespraken had gehouden voor de gehate grootbanken, en – naar de luidruchtige mening van Trump – door de gewantrouwde media te voorzichtig werd behandeld, paste perfect in zijn boodschap: iedereen draagt schuld en moet worden aangepakt.Dat zij daarnaast tegen zeer royale betaling toespraken had gehouden voor de gehate grootbanken, en – naar de luidruchtige mening van Trump – door de gewantrouwde media te voorzichtig werd behandeld, paste perfect in zijn boodschap: iedereen draagt schuld en moet worden aangepakt.

Trump kwam als president luidruchtig uit de startblokken. Tijdens zijn inaugurale rede herhaalde hij letterlijk de beloften die kandidaat Trump tijdens zijn campagne had gedaan. En met een reeks presidentiële besluiten heeft hij daarna laten zien dat het hem ernst is wat betreft het nakomen van zijn verkiezingsbeloften: de spade moet snel de grond in om een begin te maken met de muur op de grens met Mexico, de grenzen moeten dicht voor risicovolle immigranten, vrijhandelsverdragen moeten worden beëindigd of aangepast.

Trumps eerste maanden

Grote nieuwe oliepijpleidingen moeten worden aangelegd en worden vervaardigd met onderdelen die in Amerika zijn gemaakt, grote bedrijven moeten hun plannen herzien om banen naar lagelonenlanden te verplaatsen, te goedkope importproducten zullen worden getroffen door invoerheffingen, en de NAVO-bondgenoten moeten snel hun afgesproken financiële bijdrage leveren aan het militaire bondgenootschap als zij de Amerikaanse garantie op militaire steun niet willen verliezen. En om zijn Republikeinse achterban aan zich te binden, nomineerde hij bovendien voor het Hooggerechtshof een beproefde conservatieve rechter.

Tekenend voor zijn afstand tot de elite sloeg hij tegen het presidentiële gebruik in de uitnodiging af om als hoofdgast aanwezig te zijn bij het Correspondents’ Dinner – de traditionele feestelijke avond van de media en politieke elites.

De grote uitdaging voor Trump bij aanvang van zijn presidentschap was om steun voor zijn hervormingsplannen te krijgen in het Huis van Afgevaardigden en de Senaat. Zonder een goedgekeurde begroting en zonder wetgeving die zijn plannen omzet in realiteit, loopt hij het risico met lege handen te eindigen.

Nalatenschap van Jackson?

Het realiseren van zijn plannen kan hem een ‘transformationeel president’ maken, het niet rea­liseren een treurige one-termer – een president die alweer na één termijn het Witte Huis moet verlaten. Mogelijk kan hij inspiratie putten uit de ervaringen van Andrew Jackson, die in zijn tijd werd beschreven als een outsider in stijl, maar een diplomaat achter de schermen.

Het presidentiële portret van Jackson heeft van Trump een prominente plaats gekregen naast zijn bureau in het Oval Office.

Old Hickory kijkt mee over de schouders van zijn verre opvolger.