Wat u moet weten over het Europees Openbaar Ministerie

16 juni 2014Leestijd: 3 minuten

De Tweede Kamer praat maandag met een aantal ambassadeurs over de Europese plannen om een Europees Openbaar Ministerie (EOM) op te richten. De Tweede Kamer is het niet eens met de plannen en komt met een alternatief.

Het Europees Parlement heeft in maart 2014 ingestemd een voorstel van de Europese Comissie om een Europees Openbaar Ministerie op te richten om fraude met Europees geld te bestrijden. Vier vragen over dit nieuwe instituut:

1. Waarom wil de Europese Commissie een Europees Openbaar Ministerie?

Jaarlijks wordt er vermoedelijk voor 500 miljoen euro gefraudeerd met EU-geld. Er wordt geschat dat het werkelijke bedrag nog hoger ligt.

Er spelen hier ieder jaar zo’n 2.500 zaken waarvan bij minder dan de helft concrete juridische stappen kunnen worden genomen. De Europese Unie heeft geen bevoegdheid om nationale openbare ministeries onderzoeken in te laten stellen of om zelf via Eurojust, OLAF of Europol opsporings- of vervolgingshandelingen te verrichten.

De lidstaten leveren niet altijd gelijke inspanning voor de wetshandhaving. Sommige fraudezaken ten koste van de EU-begroting worden helemaal niet opgepakt, of nationale autoriteiten doen alleen onderzoek naar de elementen van het misdrijf dat invloed heeft op de eigen lidstaat.

2)  Wat houden de plannen in?

Een Europees Openbaar Ministerie moet de exclusieve bevoegdheid krijgen voor het onderzoeken, vervolgen en het voor de rechter brengen van strafbare feiten die ten koste gaan van de EU-begroting.

Deze Europese openbaar aanklager kan elke lidstaat de verplichting opleggen om binnen het eigen juridische systeem een onderzoek te starten.

Complexe grensoverschrijdende zaken zullen door het Europees openbaar ministerie worden gecoördineerd en behandeld. Het is wel mogelijk om in een beroep in te stellen tegen handelingen van het EOM bij nationale rechtbanken.

3) Wat vinden de lidstaten er van?

Een ruime meerderheid in de Tweede Kamer is van mening dat opsporing, vervolging en berechting vooral een nationale bevoegdheid is en vindt het overdragen van deze bevoegdheid een aantasting van de soevereiniteit.

De Tweede Kamer vindt onder meer dat het voorstel voor een EOM te vaag is geformuleerd. Ook is de exclusieve bevoegdheid van een EOM ongewenst en leidt het voorstel tot uitholling van de bestaande instellingen voor fraudebestrijding en ondersteuning bij internationale zware criminaliteit OLAF en Eurojust.

Nederland staat niet alleen in haar kritiek op het plan. Ook Cyprus, Frankrijk, Hongarije, Ierland, Malta, Roemenië, Slovenië, Tsjechië, Zweden en het Verenigd Koninkrijk hebben een bezwaar bij de Europese Commissie ingediend. Als het voorstel niet voor de hele EU wordt ingevoerd kunnen landen die het wel willen invoeren kiezen voor ‘nauwere samenwerking’. Hiervoor zijn ten minste negen lidstaten nodig.

4) Wat wil de Tweede Kamer dan wel?

De Tweede Kamer wil dat opsporing en vervolging primair een taak van de lidstaten blijft. Een Europees Openbaar Ministerie zou een meerwaarde kunnen hebben als toezichthouder op opsporing en vervolging in lidstaten en gevraagd en ongevraagd advies kunnen geven.

Maar de Tweede Kamer is van mening dat het EOM opsporing en vervolging alleen zou moeten kunnen overnemen als een lidstaat niet genoeg doet voor de opsporing van criminelen. Ook zou de exclusiviteit van het EOM alleen moeten gelden bij wanprestaties van nationale overheden. De lidstaten kunnen dit dan voorkomen door zelf fraude met EU-middelen streng aan te pakken.

Omdat er genoeg parlementen in de lidstaten tegen het voorstel van de Europese Commissie voor een Europees Openbaar Ministerie zijn, is er een zogenoemde gele kaart getrokken. Het gevolg daarvan is dat de Europese Commissie het voorstel moet heroverwegen.