Steeds meer flexwerkers, maar niet iedereen is daar blij mee

19 mei 2014Leestijd: 2 minuten

De flexibilisering van de Nederlandse arbeidsmarkt zet door. In 2013 was gemiddeld een op de vier werknemers nog zzp’er, uitzend- of oproepkracht, in 2020 zal het aandeel flexibele krachten tot een derde zijn gegroeid.

Dat blijkt uit onderzoek van kennisorganisatie TNO, schrijft Het Financieele Dagblad maandag.

Daling

Het aantal vaste contracten is sinds 2007, toen het nog ging om een vijfde, overal gedaald, behalve in de vervoerssector. Er wordt vooral een sterke daling verwacht in de zorg en de financiële sector, waar verzekeraars en banken traditiegetrouw een langdurige relatie aangingen met hun werknemers.

Door de crisis van de afgelopen jaren zet de flexibilisering van de arbeidsmarkt steeds verder door, al bieden ook bedrijven die weinig door de crisis zijn geraakt werknemers steeds vaker een flexibel contract aan. ‘Werk krijgt steeds meer een “on-demandkarakter”, zegt Paulien Bongers, directeur arbeid en innovatie bij TNO.  Volgens haar voelen werkgevers de druk om verder te specialiseren.

Bezwaren

Maar de flexibele contracten en werk op afroep kunnen ook op bezwaren rekenen. Minister van Sociale Zaken Lodewijk Asscher (PvdA) wil met zijn nieuwe wet Werk en Zekerheid werkgevers dwingen om vanaf juli 2015 flexwerkers eerder een vast contract te geven.

De zorgen van Asscher over de positie van flexwerkers komt ook tot uitdrukking in het Sociaal Akkoord, waarin hij heeft afgesproken dat tijdelijke werknemers na twee jaar recht hebben op een vast contract bij hun werkgever. Nu is die termijn nog drie jaar. Een meerderheid van de Tweede Kamer is bang dat de maatregel averechts zal werken en dat jonge werknemers juist eerder worden ontslagen als de maatregel wordt ingevoerd.